Trring, daar belt er weer een aan. Een goudbaars ditmaal. Of een forel, ik ben nooit goed geweest in biologie. Trringggg! De volgende. Het wordt steeds drukker. Of ik donateur wil worden van de Clean Oceans Campaign. Ik zeg dat ik vorige week al heb gegeven, dat hij te laat is. Zij, zegt ze verontwaardigd, en ze wappert opgewonden met haar kieuwen. Sorry, zeg ik, het zal de vermoeidheid zijn. Ik word dag en nacht wakker gebeld, klaag ik, vandaar. Ze tuit haar lippen en duwt er ongeïnteresseerd een luchtbel uit. En om me helemaal op mijn nummer te zetten schiet ze ter plekke kuit.
Ja hoor, dat kan er ook nog wel bij. Nu kan ik twee dingen doen: al die eitjes bij elkaar vegen en in de asemmer plempen, of accepteren dat ik de komende drie dagen helemaal gek word van de hitsige mannetjesbrasems. Ik zucht, kies voor het eerste, trek geïrriteerd mijn duikpak aan en spring met een vochtig doekje van de kade.
Een kwartier later, ik ben nog maar net weer boven water, wordt er langdurig op de bel gedrukt. Ik ben ervan overtuigd dat je het kan horen als iemand chagrijnig aanbelt, en geloof me, zo chagrijnig als nu hoor je ze niet vaak. Ik zet de camera aan. Het is een haring die met zijn volle gewicht tegen de knop leunt. Als ik vraag: ‘Wie is daar?’ antwoordt de haring zuur: ‘Wie denk je.’ Ik zeg dat ik geen idee heb, hij zegt dat ik mijn bek moet houden en als de wiedeweerga die deur open moet doen omdat hij nu al vijf minuten aanbelt. Ik mompel excuses en doe open, hij zwemt zonder zelfs maar een bedankje de sluis in.
Godzijdank is het daarna even stil. Ik ga zitten op de sluiswachtersstoel, leg mijn hoofd op de sluiswachterstafel en doe mijn sluiswachtersogen dicht. Voor het eerst vandaag heb ik een paar minuten rust. Ik val in slaap en droom over reigers.