Het liefste vind ik de kattenpootjes in de sneeuw; een rechte lijn van het luik naar de plasboom en weer terug. Dat je aan de afstand tussen de afdrukken kunt zien dat de kat baalde, en aan de klodders sneeuw in de keuken dat hij haast had. De pubers die proberen te fietsen omdat hun vrienden aan de andere kant van de stad wonen, en omdat werken bij een bezorgdienst nu eenmaal niet vanuit huis kan.
Dat er twee buurmannen zijn die elkaar normaalgesproken niet eens groeten wanneer ze in hun respectievelijke auto’s stappen, maar die nu samen een sneeuwballenfabriek zijn begonnen zodat de kinderen uit de straat zich enkel bezig hoeven te houden met gooien en niet met het maken van stevige ballen, waar hun handen trouwens ook veel te klein voor zijn.
Op weg naar de winkel zag ik een mens, een sneeuwpop en op een bakstenen wand een met sneeuw gemaakt schilderij van een sneeuwpop, met reliëf dus en met een wortel als neus, maar toch duidelijk een schilderij. Een mens, een weergave van een mens en een weergave van een weergave van een mens. Van alle drie maakte ik een foto. Ik maakte ook een foto van een iglo waarin iemand een waxinelichtje had aangestoken, hoewel dat lichtje alweer uit was door het smelten van de iglo, of misschien door een tekort aan zuurstof. Dat, bij extreem weer in het algemeen, alles langzaam gaat en onhandig, en dat bijna niemand daar chagrijnig over doet.
Het liefste vind ik dat er iemand is die, ongeacht met wie ze ligt, aan mij denkt als ze door de sneeuw loopt. En dat de vogels in de tuin die de zonnebloempitten die ik voor ze heb uitgestrooid in hun snavel nemen en de snaveldelen samenknijpen tot de schil breekt. Normaalgesproken nemen ze een pit tussen hun tenen en pikken ze er een gat in om bij de binnenkant te komen, maar nu staan hun voeten in de sneeuw en dus zal dat niet gaan. Ze kauwen, een minuut per pit minstens en dat dan opnieuw en opnieuw, en ik vraag me af of het openen van de schil minder, meer of evenveel energie kost als het eten van de inhoud oplevert.