We zouden afspreken op een station, in het midden van het land. Onder een bord met vertrektijden of bij een koffiezaak met pumpkin spice latte to go. Jij zou een jas kunnen dragen, eventueel een hoed, als teken dat de herfst echt begonnen was. En ik een lange jurk met blote enkels, die met de bloemen, voor het vleugje zomer. Het zou druk zijn, en op weg naar het perron zou jij m’n hand pakken. Ik zou schrikken, mijn vingers ongemakkelijk plakkend tussen die van jou.
Maar je was er niet.
Op het perron had ik m’n tong kunnen verbranden omdat ik altijd alles te snel te veel te vaak. Jij zou lachen en een kus drukken op mijn hoofd. We zwijgen en kijken naar de trein die het station binnen sukkelt, net iets te ver doorrijdt maar toch tot stilstand komt. Kijken naar de mensen met hun dingen en hun haast. In de trein delen we een muffin, met drie soorten chocolade. Ik vouw het witte kuipje tot een vierkant en probeer er een vliegtuigje van te maken terwijl jij naar me kijkt en ik plots niet meer weet hoe ik ooit nog verder vouwen moet.
Maar je was er niet.
Ergens zou een geluid klinken en we kijken op. Klik klak. De trein stopt, een vrouw met een jonge hond en rolkoffer valt iets naar voren en jij steekt je armen uit om haar op te vangen. Ze valt net niet en jij bent precies de man die ik dacht dat je zou zijn. Alleen de hoed, de hoed had ik niet verwacht. Hij staat je goed. Weer dat geluid. Klik klak. Mannen rennen door de trein, klik klak klik klak, trekken deuren open, gooien mensen op de grond, klik klak klik klak, iemand schreeuwt en een ander doet alsof hij het niet verstaat, klik klak klik klak, een gaatje in mijn been, een gaatje in jouw hoed, klik klak klik klak, we zouden naar de dierentuin, klik klak klik klak, en dan als eerste naar de pinguïns, klik klak klik klak.
Maar je was er niet.
Vreesde je voor deze ramp?
Maar wat kon zaliger voor mij zijn, dan,
onder hels geratel en gestamp,
met u verplet te worden in één trein?