Er was een ijsbeer die niet geloofde dat je in een verhaal kon wonen. Hij had wel iets gemerkt of gezien of gehoord: van de veranderingen om hem heen. Het was hem heus niet ontgaan, maar zijn moeder maakte het te gortig. Nou was zijn moeder nogal een fantast.
Ze zei: ‘Grappig hè dat je in een verhaal kunt wonen,’ en ze petste met haar poot op het water.
Berend vond dat helemaal niet grappig maar eerder angstaanjagend.
‘Je maakt iets mee en vertelt het na en dan woon je erin.’
Berend had geen zin om gevangen te zitten in een verhaal. Hij wilde eropuit. Jagen op ringelrobben die ook werden bedreigd volgens zijn moeder.
De seizoenen verstreken maar ze bleef op hem inpraten. Ze vertelde hoe warmte werd opgeslagen in de diepere lagen van de zee. Ze verzon het vast, want hoe kon ze dat allemaal weten. Ze vertelde dat de ijsvlakte zou krimpen, dat hij regen zou leren kennen, dat sneeuw een zeldzaamheid zou worden.
Het werd lente, zomer, herfst en winter. Ze verkoelden hun buiken op het ijs en verborgen hun zwarte neuzen achter hun klauwen om hun prooi niet te verjagen. Ze vingen een atlantisch kabeljauwtje en een enkele lodde. Wat op zichzelf al iets exotisch was, want die kwamen uit zuidelijker zeeën.
En het werd zomer, herfst, winter, lente en zijn moeder vertelde dat er zoiets bestond als een tipping point. Dat daarna niets maar dan ook niets meer hetzelfde zou zijn. Overdrijven was ook een vak. Hij zou kennis maken met de mens, een niet erg indrukwekkende diersoort die niet eens kon zwemmen.
Het ijs waarop ze nu liepen zou smelten en ze zouden van elkaar wegdrijven op ijsschotsen. Zij, de beren, zouden in de toekomst de eieren eten van broedvogels. Dat vond Berend een akelig idee. Instinctief wist hij dat kleine vogeltjes eten hem wezensvreemd was. Bepaalde vogelsoorten gingen uitsterven.
‘Het is eten of gegeten worden,’ zei zijn moeder.
‘We zullen gevaarlijker worden voor de mens, want we zullen dichter bij ze gaan leven omdat ze onze natuurlijke omgeving hebben afgepakt.’
Berend vond dat wel terecht maar had helemaal geen zin in wraak. Hij kreeg het er benauwd van en nam even snel een duik in de ijzige zee.
Ze deden een winterslaap. Berend droomde van vervaarlijke ijslandschappen die hij trotseerde. En ze ontwaakten.
‘De ijslaag zal dunner worden en dat heeft gevolgen voor de algen die in dit ijs leven.’
Berend tuurde naar het ijs met zijn zwarte neus naar beneden. Hij werd een beetje moe van zijn moeder.
‘Dat is het voedsel van de vlo- en roeipootkreeftjes en die worden weer gegeten door andere zeedieren die in diepere waterlagen leven.’
De seizoenen verstreken en verstreken en er voer een schip door het ijs. Mensen op het dek zwaaiden naar hem en wezen.
‘Kijk, een ijsbeer,’ hoorde hij iemand roepen. Berend ging extra mooi op zijn achterpoten staan.