Vijf dagen was ik toen er bij ons thuis een kaartje in de bus viel. Op zich niets bijzonders: wie een baby van vijf dagen heeft krijgt min of meer voortdurend kaartjes. Op de voorkant stond een close up van een beschuit met blauwe muisjes (de achtste met dat plaatje), achterop in blokletters ‘dat hebben jullie knap gemaakt’.
Het compliment sloeg vooral mijn moeder nogal uit het veld. Tot dan toe was ze er vanuit gegaan dat ik gemaakt was door God. Of mogelijk Allah, Jaweh, Boeddha. Wie precies dat wist ze eigenlijk niet, daar had ze zich nooit erg in verdiept. Maar voor zover haar bekend had zíj mij in elk geval alleen maar in bewaring gekregen en had ze met het maakproces niets van doen. Überhaupt had ze nooit het idee gehad dat ze ergens voor verantwoordelijk was, en dus zeker niet voor nieuw leven.
Met mijn geboorte, met die kaart, met dat ‘dat hebben jullie knap gemaakt’ kwam het besef dat ze de dingen zelf in de hand had en dat ze dus, als ze wilde, alles kon. En ook: dat het haar eigen verantwoordelijkheid was als de dingen niet lukten.
Toen ze haar eerste eigen auto kocht, toen ze met die auto tegen een boom reed en een hersenschudding had, toen ze bij haar man weg ging, toen haar tweede liefde vijftig jaar later ‘ja’ zei op haar huwelijksaanzoek. Het was niet altijd leuk, maar wel altijd háár verantwoordelijkheid: ze was de baas over haar eigen leven.
Dat wist ze nog steeds toen ze op haar 89e de huisarts vroeg dat leven te beëindigen omdat het echt mooi was zo. Toen hij dat wel wilde maar er geen SCEN-arts te vinden was die hem juridisch durfde te dekken. En ook toen ze besloot dan maar te stoppen met eten.