Het is lente en er vallen jonge vogels uit de lucht. Eksters bijvoorbeeld. Regelmatig kom ik een hulpeloos exemplaar tegen langs het fietspad. Voor mij is dit een marteling, maar dat weet die jonge ekster niet. Ik fiets altijd minstens één keer terug om te checken of het arme beest wel ouders heeft, maar het duurt helaas nooit lang voor ik de ouders hoor krassen langs de rand van het Julianapark. Iedere keer onderdruk ik de impuls om de jonge ekster in mijn boodschappentas te stoppen en mee naar huis te nemen. Hij heeft geluk dat ik het niet doe, de tas zit standaard onderin mijn rugzak.
Mijn liefde voor eksters begon met een artikel over een proef, waaruit bleek dat eksters inderdaad geïnteresseerd zijn in glimmende objecten, maar dat ze er ook een beetje bang van worden. Liever nemen ze iets pluizigs mee als nestbekleding. Ik begrijp dat wel, die mengeling van kleptomanie en angst. Als ik door detectiepoortjes loop houd ik altijd mijn adem in, bang dat ik per ongeluk iets gestolen heb. Ook schijnt de ekster bij het sterrenbeeld Tweelingen te horen, omdat ze altijd met z’n tweeën zijn en veel geluid produceren. Ik voel me verwant.
De ekster is niet bij iedereen geliefd. Eksters roven soms hele nesten, inclusief eieren en jonge vogels. Niet zelden wordt er een tuinvogelparadijs verstoord of een vuilniszak opengescheurd door een hongerige ekster. Wie googelt op ‘ekster’ en ‘overlast’ krijgt het idee dat het levensgeluk van veel Nederlanders ernstig beperkt wordt door het zwart-witte beest. Ook huppen ze rond bij kadavers, wat van eksters net zulke galgenvogels maakt als hun zwarte familieleden.
Ik snap die haat niet. Ik zie alleen een hulpeloze pluizenbol langs de kant van het fietspad. Met een grijze bek en een korte, rechtopstaande staart. Niet uitgerust voor deze wereld en nog zonder de sierlijke blauwgroen glanzende staart van zijn ouders. Ik droom weg bij onze latere boswandelingen, ik lopend, hij vliegend. Samen beleven we avonturen als in een kinderboek en wanneer je ons niet goed behandelt, komt mijn ekster met zijn snavel dichter bij je ogen. Elke keer dat ik er eentje zie zitten, onderdruk ik de impuls om de vogel mee naar huis te nemen.
(schilderij: The Magpie door Joseph Crawhall)