Je kunt hier uitstappen, Jeanine, zegt haar man. In drie seconden kun je nauwelijks natregenen. Anders moet je een nieuw rondje mee. Duurt weer een uur.
Achter hen breekt de hel los terwijl Dick de auto in z’n vrij zet, de deur ontgrendelt en Jeanine rustig aankijkt.
Na de crisis wilde Jeanine weer naar de Bijenkorf. De kleren die ze bestelde moest ze iedere keer retourneren en in het dorp wilde ze geen kleren meer kopen. De winkelstraat was een lopende band die identiek verpakte dames uitspuugde.
Nee, ze wilde net als vroeger naar de Bijenkorf, ze hield van de roltrappen, de etalages, de manier waarop de verkoopsters, die er altijd onberispelijk uitzagen, haar kleding in een knisperend wit pakje wikkelden.
Zo gaat het allang niet meer, zei haar man, en die verkoopsters zijn ook niet meer wat ze geweest zijn.
Jeanine wilde eigenlijk in discussie: over Gooise klonen, over de Bijenkorf, over smaak, over alles. Maar ze kon roepen wat ze wilde, hij hapte nooit. Het had decennia geduurd, de kinderen waren al het huis uit, voordat ze besefte dat er met deze man geen strijd te voeren viel. Dat hij zijn gevoelens niet onderdrukte maar daadwerkelijk onverstoorbaar was.
Toch wil ik erheen, zei Jeanine.
Akkoord, zei Dick, maar ik laat je er liever niet alleen naar toe gaan. Dat parkeren is tegenwoordig zo’n mijl op zeven. Je mag blij zijn als je voor sluitingstijd aankomt. Ik breng je wel.
De laatste honderd meter heeft een half uur gekost. Tien meter voor hen, vlak voor de parkeergarage, wordt een man in een oranje hesje toegeschreeuwd door een man die met een rood hoofd uit zijn SUV hangt. Nog steeds geen plaats in de garage.
Dick houdt zijn rechterhand op de versnellingspook en werpt een blik in de achteruitkijkspiegel, voor zijn doen behoorlijk daadkrachtig.
Jeanine kijkt naar de etalage. Broodmagere poppen leunen in bloemenjurken tegen een metershoge parfumfles, naast leren koffers bedekt met sjaals van Hermès, het enige merk dat ze echt sjiek vindt.
Opeens schiet een BMW rechts langs hen en scheurt via de stoep de uitgang van de parkeergarage in. Jeanine en haar man kijken elkaar aan. Er klinken tientallen claxons. Dick tuit even zijn lippen.
Toen Jeanine vorig jaar eindelijk haar rijbewijs haalde, reed ze zelf in Dicks Volvo naar Het Bonte Paard. De fijne stoel, het gebrom van de motor, de prettige klik van de deursloten; ze parkeerde, bleef zitten en keek naar de mensen op het terras, als een schildpad die haar kop ieder moment weer kon intrekken. Op dat moment begreep ze: die files op de radio, daar komen we nooit meer vanaf.
Jeanine sluit haar ogen en bekijkt in gedachten de route: Damrak, Prins Hendrikkade, en dan via Amstel en Rokin terug naar de Bijenkorf. Weer een uur naast haar echtgenoot. Gezellig zwijgen. Droog en comfortabel. Nee hoor, zegt ze, rijd maar door, en ze geeft een dubbel tikje op zijn hand.