De krantenjongen klaagt want de oprit wordt te steil om zijn fiets omhoog te duwen. Hij vraagt of hij de krant niet beneden neer kan leggen, maar dat wil Frans niet.
‘Ik zal je fooien geven,’ zegt hij; de krantenjongen ruikt poen, onderhandelt zo hard hij durft en roetsjt uiteindelijk met een glimlach van de terp af. Iedereen blij, ja toch.
Frans moet wel, want de krant is een onmisbaar onderdeel van zijn routine. Na het opstaan drinkt hij een grote kop zwarte koffie met suiker. Dan eet hij een geroosterde boterham met pindakaas. En tenslotte loopt hij in zijn kamerjas de zes stappen naar de brievenbus.
Vandaar. Helemaal naar beneden sjokken is geen optie.
En als hij de krant van a tot z gelezen heeft en dat kreng met een rilling van zich heeft afgeworpen kleedt hij zich aan, pakt de schop en de roestige kruiwagen, schept aarde van de berg die de grote dumptruck wekelijks komt brengen. En dan maakt hij zijn terpje nog een stukje hoger. Hij spreidt de aarde uit, slaat hem plat met de achterkant van de schop. Dag na dag een centimetertje erbij. Voor als de overstroming komt, de uitbarsting, de instorting, de onderdrukking.