Ach, en dat het een mooie pinda mag zijn. Geen grijze klomp, maar een ding uit een tekenfilm. Met zwaaiende diertjes en regenbogen. En later zelfs muziek. Zes uur onderweg, zo’n duizend bits per seconde, met de snelheid van het licht. Muziek komt pas later.
En dat we daarvan opknappen. Dat er iets van een nieuw élan ontstaat. Zomaar, net nu we er geen gat meer in zien.
Ik droomde van een hoog plafond, een donkerpaarse muur daar naartoe. Aan de muur grote werken van Yves Chaland, en her en der boekenplankjes met daarop strips. Strips uit mijn verzameling. Ik vroeg me af of ze veilig waren zo, maar ook kon het me niet veel meer schelen. Ik had nog andere opdrachten: Programmeren. Veel code. En een collega die niet mee deed. Het was niet af. En het moest af. Maar ook het uitstallen was niet klaar. En ik begon opnieuw, steeds weer opnieuw, aan die code.
Gelukkig waren er bouwgeluiden om wakker van te worden. Uit de binnentuin. Twee verdiepingen lager waren mannetjes bezig het balkon te vervangen. Totaal verrot, zei de buurman. Maar die zegt wel vaker dat soort dingen. Toch vraag je dan de mannetjes,
– Hee, hoe zit het dan met óns balkon? Zelfde pand, zelfde bouwjaar.
En krijg je terug,
– Dat moet je aan de woningbouw vragen. Daar gaan wij niet over.
Ook in de binnentuin: de parkietenboom. Hoe lang doet een boom erover om tot de derde verdieping te groeien? Het was een ding met niet te veel blaadjes en fijne zwieptakken. Ideaal om in te vliegen, altijd plek voor je staart en een te gekke bouncy-bouncy. Op de wasmand, bij het keukenraam, waar ik graag mijn sigaretjes rook, had ik mijn eigen tekenfilm. Soms wel veertien van die beestjes tegelijk. Zwaaiend. En af en toe met regenbogen. Op een dag werd ik wakker van de kettingzagen. In een kwartiertje was het licht helemaal anders.