‘Jawadde dadde!’ zegt de Mediamarkt.
‘Survival of the fittest.’ zegt Darwin.
‘Wie niet sterk is, moet slim zijn.’ zegt mijn pa.
Het is zo heet dat mijn gedachten smelten als romig vanille-ijs in een voorverwarmde oven op 220 graden.
Zelfs mijn geweten is op vakantie naar een kouder koeler oord. Hoe ik dat merk? Aan mijn gedachten. Ze hebben een zwart randje. Zo zwart I could kill a man. Als ik de kracht had, that is.
Het zweet gutst vanuit mijn nek in proestende golven mijn bilspleet in en heeft daar een alternatief Gardameer gevormd waar ik het liefst in weg zou duiken, ware het niet dat ik on a mission ben en mijn zwemdiploma nog niet heb.
En die aangekondigde hittegolf? Die moet nog komen.
Na een Odysseusiaanse omzwerving langs afgeprijsde breedbeeldtelevisies, ronkende massagestaven, overspannen ouders met jankende kinderen en supersonische tosti-ijzers bereik ik dan eindelijk mijn doel: De allerlaatste ventilator. Het is een huge ding. Glennis zal trots op me zijn.
Ze is net iets eerder dan ik. Dammit.
Hoe oud zal ze zijn? Zover kan ik niet tellen, vermoed ik. Zelfs haar rimpels hebben rimpels. Haar kunstgebit kruipt van ouderdom in en uit haar mond. Urine en Eau de Cologne. Of het moeten al die andere zwetende naar urine en Eau de Cologne ruikende bejaarden in de Mediamarkt zijn. Ineens zie ik ze overal.
‘Ik was eerder.’ lieg ik.
‘Nee ik.’ antwoordt ze rap.
Het ding is twee keer haar size. Haar armen kraken onder het gewicht.
‘Zal ik u anders helpen met dragen?’ vraag ik poeslief.
‘Denkt u soms dat ik van gisteren ben?’ antwoordt ze bits.
‘Nee van een eeuw geleden.’ zeg ik.
Ze stapt op me af.
‘Wat zegt u?’
‘Ik was eerder.’ lieg ik.
‘Nogmaals, denkt u nu echt dat ik van gisteren ben?’
‘Maar ik heb kinderen.’
‘Maar ik ben 91, hufter.’
Dat laat ik niet over mijn kant gaan.
Ik trek de fan uit haar handen maar ze trekt hem terug en sleept zichzelf verder.
Shit. Ze is sterker dan ik. Wat nu?
De wanhoop nabij, speel ik de Glennis kaart.
‘Mevrouw, u weet niet hoe Glennis kan zijn.’
‘Glennis? Glennis? Who the f is Glennis?’ vraagt ze.
‘Mijn vrouw. Ze slaat me. En hard ook. Hier. Kijk. Littekens.’
Ik weet niet wat me bezielt maar ik trek mijn T-shirt omhoog.
‘Sigarettenpeuken, nagelvijlen, de schaar, mevrouw, Glennis is een beest!’
‘Waarom ga je niet bij haar weg?’ vraagt ze.
‘Ik heb simpelweg de kracht niet.’ antwoord ik.
Even een blik van empathie in die koude kille empathieloze dinosaurusogen van dit wandelende kostbare peperdure space innemende corps.
Dan de gniffel. De dodelijke gniffel die vanuit de diepte van haar keel door de hiaten in haar kunstgebit sarcastisch mijn anus inkruipt en zich opsplitst in honderden versterkte gniffels die zich weer opsplitsen in honderden dubbel versterkte gniffels en mijn laatste hoopje zelfvertrouwen in as leggen.
‘Zwakkeling.’ mompelt ze terwijl ze me de rug toekeert en doorloopt.
Ik herrijs met een kreun uit mijn ashes en herpak mijzelf.
‘Een pootje is simpel gehaakt,’ zegt mijn zus.
Ze ligt op de grond. Jammerend, haar onderarm bungelt heen en weer aan haar bovenarm.
Er steekt zelfs een botje uit. Aggut. Helemaal gebroken.
‘Auuuu…auuuu…..’ kermt het mormel dramatisch. De actrice.
Ik kniel voor haar neer, schuif haar kunstgebit naar binnen, streel haar door de natte grijze vette haren en fluister: ‘Een schrale troost: in het ziekenhuis is het lekker koel.’
‘EHBO!’ gil ik, voor ze iets kan zeggen.
’AN AMBULANCE SOMEONE!’ brul ik met een snik in mijn stem.
In no time is ze omringd door ramptoeristen en loop ik, na netjes te hebben betaald, met de fan de mediamarkt uit alsof het niets is.
Zo’n slecht mens ben ik niet. Echt niet.
‘Jawadde dadde.’ zegt de Mediamarkt.
‘Survival of the fittest.’ zegt Darwin.
‘Wie niet sterk is, moet slim zijn’, zegt mijn pa.
En zo is ’t maar net.