We moeten naar een ander perron, naar weer een andere trein. Die van 22:08. De omroepstem klinkt alsof de woorden door een computer worden gegenereerd, maar ik heb haar door. Hier spreekt een echt mens. Een levend organisme dat doet alsof ze een robot is. Misschien is ze bang om reacties op te roepen. Dat ze tussen al die voorgeprogrammeerde berichten met haar menselijke toon voor arrogant zal worden versleten. Dat ze trending wordt op Twitter.
Ik ben onderdeel van een menigte. Het gaat me best goed af. Het is een kwestie van zuchten op de juiste momenten en af en toe een blik van verstandhouding wisselen. Verder ben ik onzichtbaar. Even dreig ik in een echt mensengesprek te belanden met een jongen met jaloersmakende krullen en een enorme rugzak. Hij zegt iets over de korte trein, ik maak een grapje over veevervoer met een hint naar de Holocaust, waarna hij een grap maakt die echt niet kan. Een klik. Kut. Vlak na de roltrap naar perron 2 verlies ik hem vakkundig uit het oog.
Op de trap zit ik ingeklemd tussen een dikke klamme man, een mooie jonge vrouw en een iets minder mooie jonge vrouw. Ik probeer alle aanrakingen precies even vervelend te vinden. Normaal doen nu. Niet weer per ongeluk in een gesprek belanden. Er is geen ruimte om mijn tas open te maken en mijn boek en het blikje bier tevoorschijn te halen. Ik wurm mijn telefoon uit mijn zak en geef mezelf een houding. Vlak voor het fluitsignaal propt Else zich de trein in. Else is een vriendin van een vriendin. Heeft ze me gezien? Ze zegt ‘pardon’ tegen een man en gaat schuin onder me op de trap zitten. Als ze nu omkijkt, zal ze me herkennen en dan ben ik die lul die niet eens ‘hoi’ zei. Maar als ik ‘hoi’ zeg, verplicht ik mezelf en haar tot keuvelen in een ruimte vol zwijgende vreemden. Ik twijfel te lang. Dan maar een lul. Sorry.