De dichte ramen klapperden.
‘Mijn man was net een magere schildpad’ , vertelde de vrouw terwijl ze door het raam van haar verzorgingswoning op vijf hoog keek naar de open plek waar een paar weken geleden nog een kerk stond.
De vorige keer dat ik kwam schoonmaken had ze geklaagd dat ze niet meer op de kerkklok kon zien hoe laat het was. Het gebouw was ingestort tijdens de vorige grote storm. ‘Vervelend’, had ik medelevend geantwoord. Binnenkort zou worden aangevangen met de bouw van een nieuw winkelcentrum, een Lidl en Hema, stond op een groot bord te lezen.
De vrouw was even stil, tuurde naar buiten. Ik pakte de stoflap weer op en bukte om de richels in de poten van de zware bruine stoel stofvrij te maken. Met mijn nagel tegen de lap, in de richel, ging dat nog het makkelijkste.
‘Toen mijn man stierf verging eerst zijn vlees, ingewanden en huid, zijn schild bleef het langste bestaan’.
Ik glimlachte naar de vrouw. In de keuken lag een plas koffie naast het apparaat, het grootste deel was opgedroogd.
Ik spoelde de doek onder de kraan dat nog een wit beweegbaar slangetje had en poetste de koffievlek weg.
Daarna was de kledingkast van de vrouw aan de beurt. Er hingen zeker tien jurken aan witte en zwarte plastic hangers, sommige met een zwart rondje en rode letters C&A eraan, allemaal paarse jurken. En drie paar bruine schoenen met gaatjes. Ik zette de schoenen op de vloerbedekking voor de kast en stofte de binnenkant.
Het raamkozijn was het makkelijkst schoonmaken, een brede kunststof rand waar het vuil heel snel vanaf was te vegen.
‘Kijk eens snel!’, riep de vrouw vanuit de woonkamer.
Door het raam was te zien hoe een vader met moeite twee ballonnen vasthield.
De kast maakte ik altijd als laatste schoon, die stond vol kleine kleedjes met fotolijstjes erop. Foto’s uit verschillende jaren, groeps-familefoto’s, pasfoto’s ertussen geschoven.
‘Mijn man bewoog zich ook als een schildpad’ zei de vrouw, zijn armen en benen flapperden om hem heen. Ze deed hem na, haar stevige korte lijf schudde. Haar handen waren vergroeid, scheurtjes door het eelt, maar haar nagels nog mooi.
‘Mijn man liep langzaam en nooit een in rechte lijn. Zijn schoenen sleten ook aan alle kanten af. Ik irriteerde me er rot aan. Een storm blies hem altijd meters vooruit’.
De grootste foto op de kast was een gelige gekleurde van een somber kijkende magere man in een ronde metalen lijst. ‘Dat is mijn man’ glimlachte de vrouw altijd , wanneer ik de foto optilde om te stoffen.
Ik zette het bleekwater in het gootsteenkastje, legde de stofdoek over de emmer te drogen, pakte de vijftien euro onder de klok vandaan en vertrok weer. ‘Hou je goed vast aan je fiets!’ riep de vrouw me na.