Ik weet het niet meer, edelachtbare.
Dat gedeelte is compleet zwart.
Of niet bestaand eigenlijk.
Ik kan u alleen uitleggen hoe het begint.
Het begint altijd met een circusachtig deuntje.
Blikkerig en vals.
Hier.
Precies op deze plek achter in mijn hoofd.
Venijnig komt het naar voren gekropen.
Vanuit mijn armen en benen begint het te bonken en te dreunen richting mijn borstkas.
Steeds sneller.
Steeds harder.
Pauken zwellen aan.
Een aapje met wijd opengesperde ogen slaat op roestige bekkens.
Ik begin te zweten.
Te trillen.
Spieren maken zich korter.
Mijn vingers krullen zich op.
Nagels drukken in mijn handpalmen.
Het wordt rood voor mijn ogen.
Alsof tientallen adertjes tegelijk knappen.
Bekkens rammen op elkaar.
Steeds sneller.
Steeds harder.
Een op hol geslagen fanfare.
Alles buldert en brult.
Achter mijn ribben beukt de hele donderse boel op elkaar.
Daarna wordt het zwart.
Of eigenlijk niet bestaand.
Achteraf kan ik me nooit iets herinneren.
Ik kan alleen de schade overzien als het weer stil is.
Soms valt het mee.
Dan was schuilen genoeg.
Soms valt het niet mee.
En is alles omvergetrokken.
Neergemaaid.
Stukgeslagen.
Maar ik denk eigenlijk niet dat het woede is.
Ik denk dat het iets anders is.
Verdriet misschien.
Heel boos verdriet.