De riviervlakte is droog.
De zon brandt fel op onze huiden.
Onze slurven deinen zachtjes mee met onze lijven.
Wij stampen met onze voeten.
Wij wapperen met onze oren.
Wij komen eraan.
Impala’s schieten weg, de struiken in.
Stofwolken.
Antilopes aan de horizon.
Dit is waar wij wonen.
In de bedding drinken wij.
Steken wij onze slurven in het water.
Onder de acacia rusten wij, voeden wij onze kalveren en woelen wij de aarde om.
Slapen wij het heetste van de dag voorbij.
Dan:
Windvlagen om onze oren.
Stof in wervels om ons heen.
Klappende wieken.
Ronken.
Wij rennen, denderen door struiken.
Sommige van ons slaan woest hun slurf omhoog.
Striemen door de lucht, een steek in onze lijven.
Langzamer…
trager…
stroop worden wij.
Voet.
Voor.
Voet.
Tot wij tot stilstand komen.
Een klap.
Dreunende grond.
Stil is het in ons.
Alleen het ruisen hoor je nog.
Het ruisen van adem in onze slurven.
Een helikopter landt.
Landrovers rijden heen en weer.
Mannen met touwen, mannen met geweren.
Vrachtwagens, hijskranen.
Ze schrijven nummers in onze oren.
Ze steken stokjes in onze slurven.
We worden zij aan zij op opleggers gelegd.
Zachtjes, slurf voor slurf.
Behoedzaam.
Wij ontwaken.
Wij stampen met onze voeten op de grond, nieuwe grond.
Wij wapperen met onze oren.
Het duizelt nog.
We deinen heen en weer met onze slurven door het stof.
In de verte staat een boom. Een andere boom, een groene.
Wij komen eraan.
Nieuwsbron: Klik hier.