Hij weet niet goed wat ze nu weer gedaan hebben daar beneden, maar het moet wel héél erg zijn als zelfs hij het kan zien.
Soms krullen de losgekoppelde slangen van zijn ruimtepak even in zijn blikveld, maar verder kan hij het duidelijk zien: de rookwolk klimt als een schimmel over de globe. Meerdere duizenden kilometers van de aarde zweeft hij, en tóch bereikt alles wat hij dacht achter zich te hebben gelaten hem. De kleur geel. Gruwelijk, kleverig stof. Hoe het in zijn huid kroop. Hoe hij het idee had dat zijn longen nooit schoon waren.
Het is lastig inschatten waar de vlammenzee en haar stofwolkdeken zich precies bevinden. Australië, Amerika, Azië? Het helpt niet dat hij zelf ook niet zo goed weet waar hij is.
Natuurlijk, aanvankelijk was het even schrikken toen hij besefte dat hij écht de weg naar het ruimteschip niet meer terug zou kunnen vinden, en natuurlijk, hij mist de twee anderen met wie hij de reis ooit begon. Hun gezichten kan hij zich steeds slechter herinneren. Alleen nog grote witte schrikogen, hoeken van houterige ledematen in lompe ruimtepakken. Ze zullen hem intussen ook wel vergeten zijn. Zo gaan die dingen.
Soms zwaait hij naar de maan. Daar gaan ze heen, hoewel nu zonder hem. Hij moet hier wachten. Zijn lot was eigenlijk al bezegeld toen hij verliefd werd op de maan, het grote zachte staaroog, op hoe schoon en stil de ruimte moest zijn.
Stikken zal hij, maar niet in een rookwolk, niet met het nagalmen van krijsend vee in zijn oren, niet terwijl zijn huid vloeibaar van zijn vlees omhoog bubbelt. Zacht zal hij gaan. Een asteroïde worden.
Maar beneden woedt het voor nu nog alsof er een mierennest wordt uitgerookt.
Ieder perspectief is dusdanig verstoord hier dat hij het idee heeft dat hij zijn arm uit kan strekken en de aarde zó uit haar eindeloosheid kan plukken. Haar kan schudden tot de vlammen zich gewonnen geven en mokkend in slaap vallen. Het zal wel even schrikken zijn voor iedereen die nog op het aardoppervlak rondwandelt, maar goed, daar is zwaartekracht dan ook voor bedacht. Ze komen wel weer terecht.
Doorzweven en zacht gaan en een asteroïde worden.
Hij sluit zijn ogen en draait zijn hoofd weg voor zover zijn pak dat toelaat. Morgen, denkt hij, zou hij zijn helm wel eens af kunnen zetten. Nooit meer hitte, nooit meer de kleur geel, nooit meer rook en stervende dingen en stof in zijn longen. Enkel nog sterrenstof.
Aafke van Pelt