Het is koud in de melkput. Bij het opstaan leek het lente.
Tussen de koeienlijven is het aangenaam warm, maar het koude spoelwater geeft kramp in de botten.
Hij schraapt de modder van zijn laarzen en veegt met de rug van zijn hand langs zijn mond.
Door het stalraam kijkt hij naar buiten, de akker over. ‘Dat willen we toch doorgeven,’ mompelt hij.
Straks eerst een bak koffie en een krentenbol en dan naar het ‘kwebbelhoes’. Ans zal er wel weer zitten.
De mueslibollen zitten onderin zijn canvas rugzak. Zijn vriendin heeft vorige week meters katoen in de bijenwas met jojoba-olie gezet om daar vanaf nu hun etenswaren in te bewaren. Hartstikke heel erg groen, maar erg handig vindt ie het nog niet. Hij wil dolgraag zijn idealen volgen, en de hare, maar hij houdt niet van uitgedroogde mueslibollen. Eigenlijk houdt hij überhaupt niet van mueslibollen.
‘Die klere Rodney.’ Ze zet de cola en de sinas op tafel en trekt haar legging omhoog. Dat pokkeding zakt altijd af. Ze maken die dingen ook alleen maar van een rot kwaliteit. Slappe elastieken. En nog zijn die krengen hartstikke duur. ‘Rodney! nou beneden komen, anders pleur ik het allemaal weer in de koelkast!’ Hij kan het bekijken. Hij ontbijt maar met paprikachips.
Met zijn vinger strijkt hij het tafellaken glad.
Zijn kopje schuift hij zo, dat de prinsesjes hem toelachen. Twee klontjes vandaag. Roeren met zijn lepeltje.
Het potlood heeft hij gisterenavond al geslepen. Mooi scherp. Straks neemt hij het mee in een foedraal.
Dat voelt het zuiverste en zo zou Hij het ook willen. Dat weet ie zeker. Hij likt eraan. Ook zijn potlood smaakt niet meer zoals vroeger. Hij slaat een kruis. ‘Blijven bidden voor de overheid,’ denkt hij. ‘Blijven bidden.’ Amen.
‘Het leven stap voor stap beter maken.’ Met de geschilde asperges in haar mandje is ze in ieder geval vast goed op weg. Straks nog een pond zalm bij de visboer en dan zit het helemaal snor. Ze bijt een velletje van haar wijsvinger. Ze moet hoognodig naar de manicure. Eerst dat dinertje met de Brechsteintjes en dan kan ze weer gewoon normaal doen. Lekker.
Haar fiets loopt aan. Ze schopt al dagen vruchteloos tegen het spatbord. ‘Kanker!’ roept ze in het wilde weg. Ze is er nog steeds niet uit. Ze is een beetje bang dat ze hetzelfde doet als in een restaurant. Dat ze niet kan kiezen tussen de gegrilde kip en steak frites en dat ze dan, als de serveerster vraagt ‘of ze haar ook ergens mee van dienst kan zijn’, opeens roept dat ze de geitenkaas-salade wil. En dat ze dan spijt heeft.