Ik had hem al vaker gezien, met z’n camera. Iedereen noemde hem de dorpsgek, maar nooit waar hij bijstond. Dat noemden ze dan fatsoen.
Stond-ie daar, bij de achteruitgang van het gemeentehuis, achter zo’n pilaar, en dacht-ie dat hij onzichtbaar was, maar behalve door zijn zware adem, als van een hert dat langzaam doodgaat, werd hij verraden door de lamp die hij eigenhandig op zijn digitale camera had gemonteerd. Hij vond waarschijnlijk zelf dat het een professionele indruk maakte, terwijl zijn hele voorkomen, die sjofele jas en die snor waarin een paar grijze haren piekten, nu juist precies deed wat het niet wilde: het scheidde de professionals van de amateurs.
En met amateurs doe ik geen zaken. Met argumenten kun je bij mij een heel eind komen, zeker als je daarbij ook nog de meest basale persoonlijke hygiënevoorschriften in acht neemt, maar ga niet als de eerste de beste paparazzi doen alsof dit Londen is, of Rome, en niet Steenbergen. Ik weet dat ik de indruk wek hier niet helemaal op mijn plek te zijn, ik zie mensen kijken als ik voorbij loop. Ze hebben hier nog nooit van getailleerde jasjes gehoord en van Audi’s al helemaal niet. En wat maakt het dan uit dat er een Pools kenteken op zit? Die horen ook bij de EU, nietwaar?
Maar daar denken die randfiguren geen moment over na. Die zien maar twee dingen: een videofilmpje en de kans om op vrijdag in het café goede sier te maken met een opgestapte politicus. Alsof het een dier is dat ze zelf hebben opgejaagd en afgeschoten.
Wethoudertje wegpesten, vinden ze leuk. Ik noem het karaktermoord.