Als ik drie keer twintig dingen zou afwassen, dan is het aanrecht weer leeg.
Bij het ophangen van de was zeg ik altijd tegen mijzelf dat ik niet moet denken aan de berg nat textiel, de gevallen sok in de gang en alles wat misschien nog in de wasmachine ligt. Je komt niet verder door alle was tegelijk op te hangen. Het gaat per stuk. Je kunt niet anders dan een voor een de kledingstukken ophangen. Elk hemd aan de lijn is een afgeronde taak.
Soms denk ik aan al die planeten die zo ver van ons verwijderd zijn dat hun licht ons nooit zal bereiken. Hoeveel van deze planeten hebben een harde buitenkant? Een oppervalkte met bergen en geulen? Met stenen en gruis? Zand? Moleculen?
Er is een gigantsche hoeveelheid detail die niemand ooit zal zien.
Straks zal ik de inhoud uit de kattenbak nemen en deze vier stappen verderop in de vuilnisemmer gooien. Vervolgens zal ik nieuw kattengrit uit de gangkast pakken en in de bak doen, daar zitten zes stappen tussen.
Hoeveel korrels zitten er eigenlijk in de kattenbak? Meer of minder dan er mensen in Leiden wonen?
Als ik straks, zoals ik nog steeds van plan ben, de afwas doe, dan scheid ik het vuil van het servies en zet ik de schone vaat in de kastjes boven het aanrecht, daar zit hooguit een meter tussen. Het vuil gaat in de vuilnisemmer en door het putje.
Al het zand op Mars had miljarden jaren geen nut. Tot wij ernaar kwamen kijken.
Ik moet nu van de bank opstaan en spullen verplaatsen. De dag moet nut hebben.