De zon vlekt nog voor mijn ogen als ik binnen kom. Het is veel te warm voor mijn zwarte jas. De andere vrouwen dragen wit, of zachtroze, en pumps met een lage hak.
‘Is hier een wc?’
‘Rechtdoor en dan links,’ wijst de man. Hij drukt me een liturgie in handen. Er zijn er meer die moeten voor de dienst begint. Moeders met kinderen en mannen met beige broeken lopen af en aan. Ik kan nu nog weg, denk ik. Ik open de deur tegen een vrouw en lach geschrokken. Ze kijkt me kort aan in de spiegel en gaat verder met het kammen van haar haar. Haar ruggenwervel steekt een beetje door haar jurk. Mijn moeder haalde ook altijd een kammetje uit haar handtas voor we de kerk binnen liepen.
Mijn hart is een spons vol verdriet. Mijn hart is een spons vol verdriet. Ik zit in de bank met de spons die steeds voller raakt. Naast me een echtpaar, ik wed dat ze Lauren en Diederik heten, en op de hoek een eenzame diaken. Ik kom alleen voor de vrouw op de kansel. Ze spreekt alsof ze zojuist met een engel heeft gebeld die haar heeft uitgelegd hoe ze de voetbalwedstrijd van Ajax tegen Feyenoord kan linken aan de oversteek door de Nijl en de kabinetsformatie aan de spraakverwarring van Babylon. Ik geloof alles wat ze zegt. Ik geloof ook in het koor. Het zingen cirkelt tussen de gangpaden door naar de kapel. Mijn hart is een spons vol verdriet. Heet verdriet, verdriet met messen. Er worden bloemen bezorgd bij mevrouw Van Nooyen-Lichtenhart. Jan van Brederode is overleden. En wij denken ook aan allen in oorlog. Aan hen die geliefden missen en de wonden die geslagen zijn.
De kanselvrouw zal naar beneden komen. Ze staat naast de tafel met het brood en de wijn. Ik zal met de anderen naar voren schuifelen, het brood van haar aannemen en dan de spons laten vallen. Tussen ons in zal hij op de stenen spatten. We stappen opzij en kijken hoe water alle kanten uit loopt. Haar stem zegt iets professioneels over het brood. ‘Dit is mijn lichaam dat voor u gebroken wordt.’ Ik zal van haar weglopen en slingerend de uitgang zoeken. Ik zal aan de knop van een deur draaien en zie een stoffer en blik op een plank.
De zon maakt vlekken op de stenen. Ik bel je. Je lacht. Jij hebt geen spons. Het brood is nog in mijn hand. Ik durf het niet aan de vogels te geven.