Gisteren was ik aanwezig bij een boekpresentatie. Twee van de sprekers hadden het over literatuur als spel, en dat de schrijver van de ten doop gehouden roman zo van het spel houdt, en er bovendien erg bekwaam in is. Het klonk aantrekkelijk, literatuur al spel, al werd me niet direct duidelijk wat precies de regels waren. Misschien was dat wel waar een deel van de aantrekkingskracht in school. Het klonk ook vrijblijvend, als een manier om de wereld buiten de deur te houden – hoewel ik zeker weet dat het zo niet bedoeld was.
Vanochtend werd ik wakker met een flinke keelpijn en een waslijst aan af te handelen taken. De kranten kopten over Oekraïne, de thee was warm en Ard van der Steur maakte zich, na een week buiten schot te zijn gebleven, op voor weer een debat dat vermoedelijk meer vragen zou oproepen dan beantwoorden. Vanochtend struinde hij over een Haagse boekenmarkt, sloeg zo nu en dan een stoffig exemplaar open en bladerde wat, zonder te lezen, omdat hij wist dat zich fotografen in zijn kielzog bevonden. Wie wist waarnaar hij op zoek was?
Ik besloot te doen wat wijs was. Ik nam een boek uit de kast.
Alles gaat altijd maar door, en niemand die kan zeggen of er ooit nog iets goeds valt te boetseren uit de klei waarin we dag na dag reddeloos rondstappen.