Een aantal lentes geleden werkte ik in de thuiszorg. Ik maakte huizen van oudere mensen schoon, of althans dat was het idee. In de praktijk dronk ik voornamelijk koffie en luisterde naar verhalen. In Lombok had ik een gepensioneerde zeeman/vrachtwagenchauffeur waar ik pils mee dronk. ‘Sorry,’ zei hij toen ik voor het eerst bij hem op de stoep stond. ‘Mijn zoon heeft me hiervoor opgegeven, ik weet ook niet wat de bedoeling is, verder.’ De man woonde in precies dezelfde zwijnenstal als ik. En net als ik was hij erg gesteld op zijn eigen zwijnenstal. Ik moest overal vanaf blijven, behalve de koelkast. Omdat hij snapte dat het voor mij ook ongemakkelijk was om een uur lang zinloos op een vreemde bank te zitten, gaf hij mij als taak sjekkies voor hem te draaien. Hij vertelde me over zijn huwelijken. Dat hij echt zijn best had gedaan, maar dat tegelijkertijd zijn beroepskeuzes waren gebaseerd op zo lang mogelijk van huis zijn. Na zijn eerste verloving had hij zich van schrik zonder te overleggen meteen aangemonsterd bij de grote vaart. Dat vond hij met de kennis van nu achteraf niet zo netjes van zichzelf.
In Hoograven zeemde ik de ramen bij het echtpaar Spelbos. De man stuurde het gesprek al snel richting voetbal. Ik vertelde dat ik zelf graag voetbalde en meestal voorstopper was. ‘Net als mijn zoon,’ zei de man. Ik zei: ‘Zijn jullie echt de ouders van?’ De man knikte trots van ja. De vrouw zei moedeloos: ‘daar gaan we weer.’ ‘Wat?’ vroeg de man gekwetst. ‘Nee, niks,’ zei de vrouw. ‘Sorry, ga je gang.’
In Lunetten woonde een erg verwend echtpaar. Hun vaste hulp was met vakantie en ik viel in. Alles moest brandschoon en strak gestreken. De vaste hulp was daar erg goed in en ik niet. Zodra ik een stofzuiger aanzette, zei de man: ‘Vrouwenwerk!’ en ‘Succes ermee.’ De vrouw knikte van ‘ja.’ De vrouw knikte standaard van ‘ja.’ Ik vond het jammer dat ik geen vrachtwagen had. Of een schip. Als ik een vrachtwagen of een schip had gehad, mocht ze kiezen welke ze wilde hebben.
‘Sorry dat niet alles brandschoon en strak gestreken is,’ zei ik tegen de man. ‘Geeft niks,’ zei de man. ‘Een poging is ook leuk.’
In Tolsteeg schrobde ik de douchecel bij een vrouw alleen. Echt alleen, verzekerde ze me. Man dood, vrienden dood en geen kinderen. Ze had al vijf jaar geen vriendschappelijk contact meer gehad met wie dan ook. Ik dacht, deze vrouw moet hoognodig met een aardig iemand naar de dierentuin. Ik ben best een aardig iemand en ik hou ook van de dierentuin. Maar ik vond het tegelijkertijd ook gewoon een heel vervelende vrouw.
Op een dag vroeg ze: ‘Heb jij eigenlijk kinderen?’ Ik zei: ‘Nee.’ ‘Ah ja,’ zei ze. ‘Dus jij eindigt ook zoals ik?’ ‘Nee,’ zei ik. ‘Nee, sorry.’