De vrouw mocht willen dat haar Sports Utility Vehicle rupsbanden had.
Haar ex gaat vast vragen: ‘Heb jij je oorlogskleuren weer op?’
Ze neemt het stuur wat steviger in handen.
De striptekenaar laat de pizzakoerier een hondje plat rijden. De blik van de baas is onvergetelijk.
Vanmorgen in de keuken:
‘Hij is een narcist.’
‘Nee, niet intelligent genoeg. Maar wel een gek, dat zeker.’
‘Heb jij dat langere T-shirt gezien?’
‘Nee.’
‘Dan heb ik niet zo’n bouwvakkersdecolleté straks bij hockey.’
Van dat soort gesprekken.
Het meisje – laten we haar Bobbi noemen, omdat we tenslotte van stoere meisjes met jongensnamen houden – knipt konijnenoren uit karton en kleurt de binnenkant roze. Het doet haar denken aan de gevoelige oren van cavia’s. Hier zeggen ze ‘cavia’ tegen elkaar als ze ‘ik hou van jou’ bedoelen.
‘Cavia.’
‘Konijn.’
‘Je moet cavia terugzeggen.’
‘O, waren we geen knaagdieren aan het opnoemen?’
Bobbi doet haar tandjes in. Straks op school, na de tocht op de fiets, zal ze het vierkantje van karton bloot lachen.
De fiets die klaarstaat als voorbestemd. De fietsenmaker die een zacht prijsje rekent. Ze kiest een rood slot boven zwart. Haar eerste stadsfiets. Het oefenen bij de stoplichten.
De barvrouw doet drie kleuren rietjes in de chocomel.
De president die de vogels doet opschrikken. Het volk dat bagatelliseert. He just shakes things up a bit. Ik zie je in de rechtbank. Steeds weer. Ik zie je in de rechtbank. Steeds meer mensen die het zeggen, zelfs kinderen. Ik zie je in de rechtbank. De derde macht die in geschillen moet beslissen omdat de partijen er zelf niet meer uitkomen.
‘Dus het is mijn schuld?’ vraagt iemand.
‘Dat is nogal een katholiek uitgangspunt. Ben ik god of zo? De zonde is je bij deze vergeven.’
De chauffeur van de ambulance omzeilt de onvolkomenheden in de weg (strijkt ze als het ware glad).
Ze staan in een kringetje rondom het aanrecht te wachten tot de koffie is doorgelopen.
‘Zit er geen druppelstop op?’ vraagt iemand. Ze moeten weer aan het werk.
‘Mijn huwelijk waren de zeven magere jaren van mijn leven,’ moet iemand nog even kwijt.
‘Heb je ergens spijt van?’
‘Spijt, snap ik niet spijt. Schuld, ook zoiets.’
De schrijfjuf geeft haar cursisten, afzonderlijk van elkaar, het advies: ‘Jij moet op een terrasje gaan zitten en even goed nadenken.’ Als ze het bij drie gedaan heeft, beginnen ze te vragen: ‘Mogen we ook met elkaar op een terras?’ De docent zegt dat dat niet mag, dat ze eerst haar opdracht serieus moeten nemen, maar dat ze verder natuurlijk helemaal zelf mogen weten wat ze in hun vrije tijd doen.
Op een gegeven moment vraagt iemand: ‘En moet ik niet op een terrasje gaan zitten nadenken?’
‘Nee, jij gaat een cactus waterverven.’