Je geeft ze bergen en je geeft ze sneeuw. Ze leggen bloemen aan de voet, zien hun voorvaderen in de kammen, verbeelden zich oude haren in dat witte.
Gevoelige zielen trotseren de sneeuwgrens. Ze brengen verhalen mee terug het dal in en nu wil iedereen hogerop, de kou in.
Er komt een handig apparaat dat ze naar boven sleept. Zware lichamen, sierlijke lichamen, kinderlijfjes, in bont gekleurde pakken, achter elkaar twee aan twee, elkaar in balans houdend. Met twee is beter dan alleen.
Ze laten zich op houten latten de berg af glijden om opnieuw in de rij te staan, zich naar boven te laten hijsen om dit keer naar beneden te slalommen rondom buigzame vlaggen.
Boven is een hut waar je warme wijn kunt drinken. Ze zijn dicht bij de zon.
Op de piste laat een vrouw de afdruk van haar gezicht als een masker in haar handen vallen.
Is er geen sneeuw, dan maken we sneeuw, zeggen ze, van water.
Abu vraagt Hensel ’to bring him snow’. Hij kent de vlokken alleen van het glazen bolletje dat bij zijn moeder in de vensterbank staat. Je moet eraan schudden en dan wordt de bergketen langzaam weer wit.
Over welk nieuws gaat dit?