Ze draait van links naar rechts naar links naar rechts.
Zand, er ligt zand in haar bed. Of kruimels.
Ze moeten weg.
Met een vegertje.
Ze denkt aan het woord schuieren.
Ze heeft een houten vegertje en een plastic vegertje. Ze wil het houten vegertje.
Voeten goed afvegen voor ze weer in bed gaat liggen.
Ze draait van rechts naar links naar rechts naar links.
Ze moet plassen maar ze wil niet plassen. Of eigenlijk wil ze wel plassen maar ze wil niet weer haar bed uit en dan met vieze voeten en het vegertje.
Ze wil slapen.
Ze moet plassen.
Ze gaat plassen.
Niet vergeten straks haar voeten…
Het is een stom klein plasje.
Ze kijkt in de spiegel.
Haar haren zitten altijd zo goed middenin de nacht en net uit bed, met krullen en alle kanten op.
Haar kun je ook schuieren.
Niet vergeten straks het zand van haar voeten…
En dan lekker slapen.
De deken omdraaien, dan is hij lekker koel.
Net doen alsof ze nu pas haar bed instapt en niet uren geleden al.
Zijn het nou kruimels of is het zand?
En hoe komen die kruimels dan…
Toch vergeten die voeten…
Laat maar, nou ligt ze al.
Even lezen misschien.
Zenuwen.
Hoeveel centimeter moet ze de boord van die sok breien?
Morgen om elf uur moet ze naar de fysiotherapeut.
Op tijd wakker worden.
Wekker zetten, ze moet nog een wekker zetten.
Ze wil slapen.
Bang dat ze te wakker wordt van het licht van haar telefoon als ze de wekker zet.
Als ze de wekker niet zet zal ze niet slapen.
Zin in haar hoofd. ‘Vaar nooit onder valse vlag’. Hij wil niet weg, de zin.
Buiten het brommertje. De brievenbus. De krant vol nieuws.
Vogels.
Ze wil slapen.
Ze moet huilen.
Straks moet ze de deur uit.
Met mensen.
Als mensen lief doen moet ze huilen.
Ze wil slapen.