Hij had er over nagedacht en het leek hem beter wanneer er geen God bestond. Op die manier hoefde hij Hem ook niet de schuld te geven van wat er gebeurde. Dat was zo bekeken toch een stuk makkelijker.
We waren 15 en 14 en grotendeels op onszelf aangewezen. Mama was er wel, maar kwam dezer dagen nauwelijks haar kamer nog uit. Ze lag in bed te slapen of te hoesten en soms allebei, wij zagen erop toe dat zij voldoende dronk, in elk geval probeerde te eten en vooral die veelkleurige pillen uit ontelbare potjes naast het bed en in de badkamer innam.
Mama was een schim van de vrouw die ze ooit was. Soms kwam ze de keuken in omdat ze uit een misplaatst schuldgevoel dacht dat ze eten voor ons moest maken, terwijl wij het koken allang en zonder morren op ons hadden genomen. Net als alle andere huishoudelijke taken. Dan steunde mama met haar broze lijf op het aanrecht zonder echt te weten waar ze moest beginnen. Dan pakten wij haar bij de arm en begeleiden haar naar de bank, of soms terug naar bed. Dan voelden we hoe rond haar botten nauwelijks nog vlees zat en hoe ze waarschijnlijk bij het minste zuchtje wind zou worden opgetild en weggevoerd, ver van hier.
Boven haar bed hing nog altijd het kruis vanaf waar Hij op ons neerkeek. Wanneer we naast mama’s bed zaten en haar uitgemergelde hand aaiden, drong ze er bij ons op aan te blijven bidden. Ik deed braaf wat ze vroeg, maar mijn broertje hield het na een poosje voor gezien. Hij sloot voor de vorm zijn ogen wanneer hij voelde dat mama naar hem keek, maar ik wist wat er door zijn hoofd speelde omdat ik steeds vaker hetzelfde dacht.
De enige keren dat mama het huis nog uitging, was wanneer ze naar het ziekenhuis moest. Dan kwam tante Rosa, die helemaal geen familie is maar gewoon een kennis van mama, haar halen met de auto. Soms gingen we mee, maar meestal moesten wij dan gewoon naar school. Zo kregen we niet te horen dat mama’s situatie weer was verergerd en dat er voorbereidingen moesten worden getroffen voor de periode erna. We kregen niet te horen dat de middelen die mama toegediend kreeg niet werkten, maar dat het middel dat mogelijk wel werkte buiten ons bereik lag. We kregen het niet te horen, maar we wisten het. Daarom geloofde mijn broertje niet meer in God, hij wees zijn vinger liever beschuldigend naar degenen die het verdienden.
We waren oud genoeg om te begrijpen wat er gebeurde, maar te jong om er iets aan te kunnen doen. Misschien dat ik daarom wel in Hem bleef geloven, ondanks alles, als laatste sprankje hoop.