‘HEE!’ Stef schopt met zijn sandalen tegen de balie van het NS-loket. Hij kan er niet tegen als ze hem over het hoofd zien. Hij is een meter eenenzestig. Zijn peentjesrode haar scheert hij af. De sproeten op zijn gezicht camoufleert hij met make-up. Een opvliegend mannetje, met een karakter dat tegen elke wind in wil vliegen. Hij heeft die wind nodig. Zonder die wind zou hij al lang ergens op de grond liggen.
Hij heeft de OV-chipkaart afgerekend, maar hij is nog steeds kwaad. Met zijn ademhalingsoefening maant hij zich tot rust.
Drie jaar geleden was Stef kapitein in een leger van voetbalhooligans. Met zijn soldaten vocht hij elke week op een ander slagveld en binnen deze oorlog voerde hij zijn eigen eenzame strijd. Zijn omgeving zag hem als een roodharig gifkikkertje en hij moest keihard werken om aan dat ideaalbeeld te voldoen. Hij stond altijd vooraan, probeerde steeds de eerste klap uit te delen en zijn vernielzucht bewaarde hij niet alleen voor zijn tegenstanders. Bushokjes, winkelruiten en treinstellen vormden voor hem een perfect podium waarop hij kon laten zien dat je rekening met hem moest houden.
Tot die ene dag: een onzinnige uitwedstrijd. De supporters van de thuisploeg vochten niet mee, maar ze hadden toch nog een andere afspraak staan. Twintig kilometer verder, in een weiland naast de snelweg stonden hun rivalen hen al op te wachten. Ze waren in de meerderheid en iedere soldaat weet wat dat betekent: nog harder en meedogenlozer vechten. Tijdens de strijd had Stef nauwelijks door wat er gebeurde. Hij had een gat in zijn hoofd, er liep bloed over zijn gezicht, in zijn ogen. Toen hij met zijn klauwhamer voorover op zijn tegenstander viel, was hij blind van woede en bloed. Hij sloeg door tot hij het breken van de schedel niet meer hoorde.
Stef werd niet veroordeeld voor de moord, maar hij was zichzelf kwijt. Maandenlang zat hij voor zijn televisie te staren naar het bewegende beeld. Bijna elke ochtend stond hij met zijn hoofd door de lus van zijn zelfgemaakte galg. Hij speelde met zijn evenwicht op de gammele stoel. Het zou niet erg zijn: dood door ophanging. Als het goed gebeurde, brak je je nek in de fatale val. Er werd gezegd dat die laatste verrekking voor een erotische prikkel zorgde. Je stierf in een vlaag van euforie.
Nu denkt Stef eigenlijk nooit meer terug aan het miezerige mensje dat hij was. Hij heeft zichzelf opgeraapt en hij heeft een doel in zijn leven. Door zijn nieuwe omgeving wordt hij niet langer met de nek aangekeken. Hij is een opvallende verschijning in de moskee, met zijn rode baard en zijn streng religieuze manier van kleden. Hij wil de beste volgeling ooit zijn en dat streven maakt zijn tred licht en gemakkelijk. Even lacht hij nog voordat hij de metro instapt. Zijn rugzak drukt nu nog zwaar op zijn schouders, maar straks is hij lucht.