Hij zit aan de keukentafel en werkt in zijn taalschrift. Uit gewoonte ligt zijn linkerarm om de bladzijde heen, tegen afkijkers.
De balkondeuren staan open.
Hij legt zijn schrift weg, trekt zijn nieuwe laptop naar zich toe. Het opengeklapte scherm verbergt zijn hele hoofd.
Hij tikt, wacht, klapt de laptop weer dicht, schuift hem weg.
Hij pakt zijn gum en begint verwoed te gummen. Hij pakt zijn potlood en schrijft weer iets op.
Om halftwaalf zet hij zijn headset op en gaat zoomen met de meester. Ik moet van hem naar boven. Tijdens de les appt hij dat hij zich verveelt.
Na de lunch pakt hij zijn gereedschapskist en wat oud hout. Hij gaat een schootschoolwerktafel maken, zegt hij. Voor bevo. Hij legt een oude la neer, zaagt een paar plankjes op maat. Daarmee wil hij verschillende vakjes maken voor schriften, computer, pennen en leesboeken.
Hij vraagt of hij om twee uur niet naar buiten hoeft, maar door mag blijven timmeren.
Hij vraagt waar de hamer is. Waar de schroevendraaier ligt. Hoe hij de plank kan vastklemmen om makkelijker te zagen.
Buiten vliegt een sportvliegtuigje over.