‘En moedervlekken?’
‘Drie kleintjes, onder je rechteroog.’
‘En hoe noem je die?’
‘Die drie moedervlekjes?’
‘Die drie moedervlekjes.’
‘Je prisontattoos?’
‘Precies. En verder?
‘Uhm… die aardbeivormige op je schouder, de verzameling sterretjes bij je linker ellenboog én die dikke met zwarte haren op je pols.’
‘Je vergeet de belangrijkste.’
‘Ik denk niet dat ze me zullen vragen naar wat jij wel of niet op je…’
‘Daar gaan ze júist naar vragen.’
‘Ja?’
‘Ja! De rest kan iedereen zien, nietwaar?’
‘Ja.’
‘Ja.’
Met een vergrootglas bekijkt hij iedere ochtend haar lichaam. Nu bijna twee weken lang. Beginnend bij haar kruin, eindigend bij haar tenen. Soms blijft hij zo lang hangen boven een plekje, dat ze klaagt dat het brandt. Olivia vindt het allemaal niet zo nodig. Net zoals ze het niet nodig vond al hun appjes en selfies als bewijsmateriaal mee te sturen. Nee, de vliegtickets en een gezamenlijke videoboodschap: dat moest genoeg zijn. Het was niet genoeg. En nu moeten ze op gesprek.
‘Nee, ik heb jou versierd.’
‘Jij hebt me aangesproken. Dat is iets anders. Ik heb aan het eind van de avond gevraagd of je mee liep naar m’n hotel.’
‘Waar ik jou heb gezoend.’
‘Maar ik zei: ‘durf je soms niet?’ en toen knipoogde ik.’
‘En toen zoende ik je.’
‘Op mijn uitnodiging.’
‘Wat maakt dat nou uit?!’
‘Alles.’
‘Oké. Maar als iemand het vraagt, dan heb ik jou versierd.’
‘Nee.’
‘Olivia!’
Als ze slaapt kijkt hij naar haar. Vraagt zich af hoe hij haar haren beschrijven moet. Krullend? Met slag? Het zit ook heel anders als ze het opknoopt met een sjaaltje, dan als ze het na het wassen los laat opdrogen. Misschien moeten ze afspreken hoe ze het draagt tijdens het gesprek, dan is hij voorbereid. Op zijn zaklamp na is het donker in de kamer. Het zal nacht zijn. Hij ziet hoe haar borst zachtjes op en neer gaat. Haar mond staat een beetje open. Met zijn vinger veegt hij een beetje kwijl van haar kin.
God, wat is ze mooi.