Harry Verpoort tikt zijn hark tegen het gezwollen lijfje, alsof hij denkt dat het dier nog wakker wordt. De vacht is rood bij de nek en de tong ligt slap in de modder.
‘Neemt ze ook niet mee,’ zegt hij. ‘Dan was het nog anders geweest – af en toe een oude ooi, daar ligt niemand wakker van.’
Ik bekijk de drie lijkjes die achterop zijn erf liggen, in de schaduw van de stal. Het zijn lammetjes – bij een ervan is de vacht nog zo dun dat de huid roze lijkt.
‘Waarschijnlijk geschrokken van een of ander geluid,’ ik knik naar het dorp. ‘Heeft toen alles maar laten liggen.’
‘Maakt ook niet uit – dit kan gewoon niet doorgaan zo.’
‘Wat wil je dat ik doe dan?’
Harry zegt niks, hij leunt met zijn kin op zijn hark en staart naar de dode lammeren. Maar dan zie ik zijn ogen kort zijwaarts schieten, naar het geweer onder mijn arm.
‘Verboden,’ zeg ik snel. ‘Pakken zo m’n jachtakte af.’
‘Daarom heb ik de kranten ook niet gebeld – ik belde jou. Alleen jou. Je volgt gewoon zijn sporen, of hoe dat ook werkt, en dan schiet je het hele nest overhoop.’
‘Ze maken geen nesten.’
‘Maakt mij ook niet uit hoe je het doet,’ Harry spuugt in het gras. ‘Hoe minder ik ervan weet, hoe beter.’
Ik hurk bij een van de lammeren en druk de wol wat opzij. Hij is niet aangevreten. Alleen een stevige beet in de nek.
‘Ik kan je betalen,’ zegt Harry dan.
‘Dat wil je toch juist voorkomen, dat dat beest je geld kost?’
‘Moet ik dan doen – ze de hele dag binnenhouden? Liever één keer fatsoenlijk betalen, dan dat-ie elke nacht in mijn weide staat.’
Ik staar naar de bossen achter zijn erf. De bomen zijn er oud, ze hebben hun takken hoog boven de weide hangen.
‘Die man van de gemeente zei nog dat ze het niet voor de lol deden,’ gaat Harry verder. ‘Dat ze het alleen voor het voedsel deden. Dus wat is dit dan?’
‘Is ook geen normaal gedrag. Dit doen ze normaal nooit.’
Ik gluur door het smalle venster de stal in. De schapen schrikken van mijn gezicht – het zijn er honderden, ze drammen zich weg van het raam, richting de andere kant van de stal. Sommige rennen over elkaars ruggen.
‘Dus dat beest heeft er een eetlust voor ontwikkeld?’
Ik draai me weg van de stal.
‘Hij is niet de eerste,’ zeg ik.
‘Wat bedoel je daarmee?’
Harry fronst zijn wenkbrauwen.
‘Wat zijn drie lammetjes nou?’
‘Drie gezonde vrouwtjes, weet je niet hoeveel die kunnen baren? – en daar gaat het ook niet om. Het gaat om het idee. Ik wil dat ze veilig zijn. Dus, kan ik op je rekenen?’
Harry kijkt me hoopvol aan. Ik hou mijn hand om de loop van het geweer en staar naar de bomen. Een windvlaag trekt langs de bosrand, als een golf buigen de lange takken mee, ze schudden onrustig op en neer, alsof ze willen meevliegen met de wind – maar ze kunnen nergens heen, ze zijn stevig aan de grond geworteld. Ik moet opeens denken aan de blaffende honden die op boerenerven aan kettingen vastzitten. Daar loop je ook niet zomaar opaf.