Omdat alles nog weleens goed fout zal gaan, snijd ik mij vast een beeld van de ruileconomie. Waarin ik met drie dichtbundels onder mijn arm boodschappen ga doen. ‘Goedemiddag bakker, een knipwit ruilen tegen “Spiegel van de Duitse Poëzie”?’ Waarin ik de loodgieter na zijn ontstoppingswerkzaamheden met een uitgelezen gedicht geestelijk en emotioneel purgeer. Waarin ik lofliederen over de politievervangende maffiabendes schrijf. Enzovoort.
Over geld zullen we het dan niet meer hebben. Geld. Was er geld? Wat was dat dan, geld? Waar rook het naar? Nam iemand het zomaar aan in ruil voor noeste arbeid? Kon je er iets te eten of te drinken voor krijgen? En vervoer, verzorging, behuizing? Ging iemand voor je dansen als je een bedrag noemde? Noemde je iemand met heel veel van die enen en nullen rijk?
Over welk nieuws gaat dit?