Ik heb nooit eerder een mondkapje gedragen terwijl de onderste helft van mijn lichaam naakt is.
‘Probeer straks zoveel mogelijk te ontspannen.’ Ze zet haar bril op die ze waarschijnlijk ook opdoet als ze ingegroeide teennagels of schilferig hoofdhuideczeem onderzoekt. Geroutineerd opent ze een verpakking. Hij is angstaanjagend lang, alsof wat erin zit in de baarmoeder van een koe geplaatst moet worden. Een procedure waarbij de in een oversized wegwerphandschoen gehulde veeartsarm tot aan de schouder in de koe verdwijnt.
Het systeemplafond boven me is er niet op ontworpen om lang bekeken te worden. Gebroken wit, rechtlijnig. Hoe lang je er ook naar staart, je ontdekt er geen patronen in. Bij mijn tandarts hebben ze in de behandelkamer een tekening aan het plafond gehangen. Een plattegrond van Amsterdam met grappige tekst waarin je kan verdwalen en voor je het weet is je hele wortelkanaalstelsel open geboord, schoongespoeld en opgevuld.
‘Ik zal je er nu stap voor stap doorheen praten.’ Haar stem klinkt alsof we iets leuks gaan doen. Toen ik mijn broek nog aanhad zei ze dat het een routine-ingreep is, ‘ik doe dit wel honderd keer per jaar’.
Ik denk aan de kaneelbroodjes in mijn rugzak. Alvast gekocht ter beloning.
‘Ik zal eerst je baarmoeder inmeten. Dat kan even gevoelig zijn.’ Ze houdt iets omhoog dat op een oliepeilstok lijkt.
Ik denk aan de kaneelgeur, het plakkerige suikerglazuur op het bladerdeeg.
‘Zo, bijna klaar. Gaat het?’
Ik maak een geluid dat op ‘mm’ lijkt.
Ineens lacht ze. Ik kijk omlaag, zie haar tussen mijn benen, schuddend van het lachen. In mijn hoofd schieten scenario’s langs van hilarische vondsten die ze in mijn baarmoeder doet. Dat ze nu mijn fietssleutels tevoorschijn tovert die ik sinds gisteren kwijt ben.
Met de mouw van haar witte jas veegt ze lachend een haarlok uit haar gezicht, houdt haar bril omhoog. ‘Het is niet míj́n bril, het is die van mijn man. Ik dacht al, het zag er allemaal zo wazig uit.’
Ik laat mijn hoofd weer zakken. Het systeemplafond kijkt me aan.