Hoe -ie aan het baantje was gekomen wist Ricky eigenlijk al niet meer, maar de functiebeschrijving bleef al een paar jaar min of meer hetzelfde:
- hij reed ergens heen met zijn bestelbusje;
- hij gaf de sleutels aan wie zijn werkgever dan ook was;
- hij ging een halfuurtje of wat in een café zitten;
- hij reed het busje, wat hij altijd weer dicht aantrof, sleutel op het rechterachterwiel, naar de afgesproken locatie;
- hij legde de sleutel op het rechterachterwiel;
- hij ging een halfuurtje of wat in een café zitten;
- hij bemoeide zich verder nergens mee.
Dit deed hij zo’n twee, drie keer, soms vijf op een goede dag, en dat betaalde de huur wel ongeveer. Vandaag was Ricky op weg naar een parkeerplaats in een natuurgebied. Hij zette de bus neer en wachtte. Na drie sjekkies, waarvan er één misschien per ongeluk een joint bleek, kwam dan eindelijk Zwembroek aangelopen. Dat was zijn echte naam niet, Ricky wist zijn echte naam niet.
‘Een aangename middag, Rick,’ zei Zwembroek.
‘Sjiekluxe woorden, Broek.’
‘Naar de parkeerplaats op de Molenstraat vandaag, Rick. Bij de Action.’
Ricky had er een hekel aan als mensen hem Rick noemden, die ‘y’ zat er voor een reden. Welke wist hij niet, maar hij had slimme ouders, er was vast een reden. Dat hij Zwembroek Broek noemde was wraak, al kwam dat niet echt aan.
‘Niet té illegaal, hè?’ vroeg hij.
‘Ik ken de wet niet uit mijn hoofd, man, Rick. Hup, sleutels, aan de wandel.’
Er was geen café in de buurt, dus Ricky wandelde inderdaad maar wat en zag een paar planten die hij mooi genoeg vond om te plukken voor zijn vriendinnetje thuis. Paars, haar lievelingskleur. Hij trok ze met wortel en al uit de grond en stopte ze in de borstzak van zijn bloesje. Hij rookte nog een joint – want als je er al één ophebt, tsja – en begon aan het rijden. De wagen lag ongeveer medium zwaar op de weg, zo probeerde hij te gokken wat hij bij zich had. Hij was weleens gestopt om te kijken, als hij een nieuwsgierige dag had. Zwembroek laadde hem meestal dure spullen in, computers, allemaal dezelfde, of een hele lading Gucci-kamerjassen, of wasmachines met het plastic er nog om. Eén keer was het kaviaar geweest, in kleine potjes, van boven tot onder de hele bestelbus vol. Ricky had er een gepakt, het dopje opengedraaid en er met zijn pink in gedipt. De smaak was matig.
Zou hij kijken vandaag? Hij staarde naar zijn dashboardklokje. De getallen waren allemaal hetzelfde. Hij had honger. Zin in… chips. Recht uit de zak. Of patatje mayo-uitjes. Hotdog. Kaassoufflé met mosterd. Zag hij nou iets over de vloer kruipen? Nee, stoned, gewoon. Bitterballen, ofzo. Broodje worst en augurk.
Hij reed een drempel over en hoorde een krakend geluid vanuit de laadruimte. Een boel kleine kraakjes samen. Als een chipszak? Nee, als een… heel grote omelet, waarvoor acht mensen elk tegelijk een ei breken. Misschien was het wel iets eetbaars. Fuck, hij had honger.
Ricky zette het busje langs de weg – een rustige doorgangsweg was het – en zette instinctief de radio uit. Er kwam muziek. De radio had niet aangestaan. Oké.
Hij stapte uit en klapte de achterdeur open. Slangen.
Kleine bruine slangen. Heel veel heel kleine bruine slangen. Op elkaar. Op kratten. Met stukjes wit, gebroken, oh ja, op eieren, fuck, heel veel eieren met nog veel meer kleine slangen erin. Hij sloeg de deur weer dicht en hoorde het verontrustende geluid van iets zachts dat wordt geplet. Ja. Een klein bloederig bruin staartje op het asfalt.
‘Fuck,’ riep Ricky, en nog andere scheldwoorden, zoals ‘shit’ en dergelijke, alle woorden die hij kende riep hij tot hij ze mompelde en achteruitgestrompeld de berm in was beland, ging zitten in het stekelige gras.
Hij belde.
‘Broek, klojo, neem op, neem op, kut,’ begon hij door de beltoon heen, ‘neem de fuck op.’
‘Dag Rick, maat, waddup, alles flex?’
‘Nee! Niet flex! Fucking slangen overal!’
Het bleef stil aan de andere kant van de lijn.
‘Slangen, man. Kleine slangen overal.’
‘Eieren,’ zei Zwembroek koud. ‘Je bedoelt: slangen… -eieren?’
‘Nee man, slangen! Mini babyslangen allemaal kruiperig en zo, hoe heet dat, glibberend, glabber… wiebel… lopende levende vieze mini babyslangen.’
‘O,’ zei Zwembroek.
Daarna bleef het weer een tijdje stil aan de lijn.
Ricky voelde wat in zijn borstzak kriebelen en schreeuwde het uit, maar het waren de bloemen.
‘Wát?’ riep Zwembroek in paniek. ‘Wat is er!’
‘Ik ga die bus niet meer in.’
‘Waar zit je?’
‘Bijna in Oss.’
‘Je moet wel, maat. Je bent er bijna.’
‘Honderd extra.’
‘Hónderd?’
‘Honderd en een cheeseburger.’
Zwembroek dacht er kennelijk even over na. Het leek of hij lachte.
‘Kut man Rick, hoe ga ik dit ooit uitladen?’
Gek genoeg moest Ricky daar ook om lachen. En Zwembroek lachte nog steeds, steeds harder, als een hond zowat. Zo zaten ze samen even te lachen, Ricky in de natte grasberm en Zwembroek waar die dan ook was.
‘Oké,’ zei Zwembroek, en hij ademde uit met een overdreven haaa. ‘Honderd en een cheeseburger. Nou hup man, rijden.’