Ze sms’t me eerst om tien over half negen. Dan om kwart voor negen, dan zeven voor negen. Als ik aangeef dat ik nog niet helemaal wakker ben, belt ze me om negen uur precies omdat een normale werkdag dan begint.
Of ze wat verse munt uit mijn moestuin mag gebruiken. Ja, dat mag, natuurlijk mag dat, ze kan het komen ophalen wanneer het haar uitkomt.
Vrijwel onmiddellijk zie ik haar de straat oversteken. Het is zondagochtend, maar ze heeft haar haren al gekruld, heeft al een champagnekleurige blouse aan en een keurige zwarte pantalon, alsof ze een projectpresentatie moet geven.
Ik word uitvoerig bedankt voor de munt en dan is ze alweer weg. Het tweede koffiekopje dat ik klaar had gezet verdwijnt terug de kast in.
Om acht over half elf belt ze nogmaals. Of ik een extra bloempot heb, haar lepelplant is stukgevallen bij het stofzuigen. Ik zeg ja, uiteraard, bloempotten te over, wip maar langs.
In mijn schuur zoek ik een handgemaakt exemplaar uit waarvan ik denk dat hij bij haar past. Ik stof hem af en zet hem trots op mijn keukentafel, tussen de stekjes en de kookboeken.
De deurbel. Nee, ze kan niet binnenkomen, die plant ligt op de vloer te creperen, overal potgrond, echt een drama. Lepelplanten kunnen veel hebben, maar ik ga de pot toch maar snel halen. Haar strakke paardenstaart zwiept goudglinsterend achter haar aan als ze weer terug de straat over rent.
Twee over elf, nog een telefoontje. Ze heeft honing nodig. Ik krijg de tijd niet om haar mijn eigen bijenkasten achterin de tuin te laten zien, want ze verwacht bezoek.
Kwart over elf. Dille, heb ik dat misschien? Natuurlijk, ze mag het zelfs zelf komen plukken en andere kruiden die ze misschien wel eens zou willen proberen, ik heb tuinhandschoenen die haar wel passen, die zijn nog van mijn man geweest. Nee, alleen de dille is goed.
Half één: citroengras. Elf over één: een grote houten schaal voor salade. Drie over half twee: cherrytomaatjes, vers geplukt, en dan acht minuten later drie eieren van mijn kippen. Vervolgens ruim vijf uur lang niets.
Rond zeven uur gaat de deurbel. Ik loop iets sneller dan mijn slijtende knieën fijn vinden naar de deur, benieuwd naar hoe het was, of de schaal voldeed, of ze iets gezegd hebben over haar bloempot en hoe de tomaten smaakten – maar als ik de deur open is er niemand.
Op de grond staat mijn schaal, keurig afgewassen en met een kaartje erin.
Heel veel dank en het adres van een goede sleutelmakerij. Misschien is een reservesleutel wel handig, dan hoeft ze niet te bellen. Dan kan ze gewoon binnenlopen wanneer ze wil.