De stad wordt langzaam wakker; hij laat het ijzerzaagje zo snel als hij kan op en neer gaan. Zijn schouder staat in brand. Het vijlsel prikt in zijn handen. Weer een hangslotje voor in de tas, geen tijd om op de kou te letten, een snelle blik op zijn horloge. Doorgaan, zagen, wrikken.
Hij is te laat begonnen. Gisteravond kroop hij onder het bouwlint door en knielde neer bij de brugleuning, die vandaag zal worden vervangen. De hele nacht is hij al bezig. Zagen, wrikken, in de tas. Een monotoon karweitje, best aangenaam als hij niet zo’n haast zou hebben. In sommige hangslotjes staan initialen gekrast. Een paar zijn voorgedrukt met hartjes en sierige krulletters, maar de meeste komen uit de ijzerwinkel.
Om halfacht komen de mannen van de gemeente. Ze hebben voertuigen met oranje zwaailichten en vragen wat hij uitvoert. Hij geeft geen antwoord, doet weer een slotje in de tas en zaagt gestaag door. Een opzichter zegt dat hij de boel ophoudt, dat hij geen toestemming heeft om hier te zijn. Hij zaagt door alsof hij niets gehoord heeft – maar dan voelt hij armen onder zijn oksels. Twee grote mannen in oranje vesten tillen hem omhoog en zetten hem iets verderop weer op de grond.
‘Wegwezen nu,’ zegt de opzichter.
‘Mijn tas,’ zegt hij. De opzichter raapt de Albert Heijntas van de grond en gooit die voor zijn voeten.
Als hij thuis is, stort hij zijn schat uit op de keukentafel.
In het licht van de keukenlamp lijken de slotjes doffer.