Het was zo onderhand wel mooi geweest. Iedereen riep het al jaren. Sterker nog, het was al heel lang geen gezicht meer. Die sporadische invalbeurten vlak voor tijd, in die te krappe shirts van clubs waarvan niemand precies wist hoe je de naam moest uitspreken. Waar generatiegenoten in de herfst van hun carrière nog bewondering oogsten met hun laatste kunstjes, was hij vooral de man van het bittergarnituur geworden. Zonde van zo’n mooie carrière, vonden de kenners. Iedereen, dus.
Hij wist zelf natuurlijk ook best dat het er niet meer uitzag. En hij snapte ook wel dat stoppen op het hoogtepunt misschien fraaier was geweest. Maar dat station was al heel lang geleden gepasseerd, dus dan kun je net zo goed blijven zitten en de eindbestemming zo lang mogelijk rekken. Doorvoetballen tot het echt niet anders meer kan.
Daarbij, hij kende de verhalen van sporters die op hun hoogtepunt stopten. Met een nog felbegeerde prijs de boel mooi afsluiten en dan, hop, met prijs en al zo het zwarte gat in kukelen.
Er is geen bergbeklimmer die op de top zijn huis bouwt. De bergbeklimmer plant een vlaggetje. Daarna zet hij in zijn eigen tempo de afdaling in. Pas als hij weer helemaal beneden is, kan hij zeggen: ‘Zo, hèhè. Klaar.’
En misschien had hij wel niet het maximale uit zijn talent gehaald. Akkoord. Maar, zo dacht hij, terwijl hij de frikandellen in het vet gooide: niemand kon beweren dat hij niet tot het uiterste was gegaan.