Vlak voor etenstijd kom je binnen met een ruwe plaat hout in je handen. Je hoeft geen eten, zeg je, je komt net van tafel. Je hebt alleen de ruimte nodig. ‘Waar bewaar je je gereedschap?’ vraag je, waarop ik je naar de gangkast breng. Ik informeer wat je van plan bent. Je glimlacht, pakt de accuboor en de handzaag, zoekt schroeven en schuurpapier. Je vraagt verbaasd of ik geen schaaf heb.
Marjolein schept me op. Ravioli met saliesaus. Je hoeft nog steeds geen eten, maar een glaasje chianti wil je wel.
Je meet, tekent af, begint te zagen. Ik zeg dat ik liever niet heb dat je op de eettafel zaagt. Die is massief eiken, zeg ik. ‘Oké,’ antwoord je. Je loopt weer naar de gangkast en tilt de workmate van de haken.
Je probeert de plank op de workmate te klemmen, maar hij wiebelt. Die workmate deugt niet, zeg je, ik doe het toch maar even op tafel. Je meet alles drie keer na, secuurder dan ik ooit zou doen, en zaagt vier planken. Een rechthoekige en drie langwerpige. Je begint ze ferm te schuren. Het stof bestuift de ravioli.
Je draait de schroeven er loodrecht in. De halfronde uitsparing aan de voorkant is perfect gecentreerd. Je raspt en vijlt, minutenlang. Je haalt een flesje lijnzaadolie uit je zak en wrijft het brievenbakje op totdat het een diepwarme kleur heeft.
Als het af is, loop je naar mijn bureau en zet het neer. Ernaast staat een brievenbakje dat ik zelf een paar jaar geleden in elkaar heb geknutseld. Tussen de naden zitten lijmresten, halverwege steekt een spijkertje uit de zijkant. Je haalt mijn notities, beleidsstukken, conceptnota’s eruit en legt ze in de nieuwe.
‘Veel beter zo,’ zeg je. Je slaat de wijn in één teug achterover. Je zet mijn bakje bij de vuilnisbak, geeft Marjolein een kus en loopt de voordeur uit.