Waar gaan we heen?
We gaan iets leuks doen.
En mama?
Die voelt zich niet zo goed vandaag.
***
Mag ik wat drinken? Ik heb dorst.
***
Ik heb dorst. Mag ik wat drinken?
***
Bij dat tankstation stoppen we even.
***
Ik lust dit niet.
Neem het nou.
Maar er zit prik in.
Verdomme, dit is wat er is.
***
Zijn we er al bijna?
Ik weet het niet. Laat me met rust.
We gingen toch iets leuks doen?
Ja.
***
Waarom rijden we zo snel?
***
Zie je dat bord? Nee, kijk dan waar ik heen wijs!
Met al die waterglijbanen?
Daar kunnen we naartoe.
Mag ik mama bellen?
***
Ik wil mama.
Mama kan niks voor je doen.
***
Kom, zit niet zo te sippen.
***
We gaan naar Neeltje Jans.
Wie is Neeltje Jans?
Dat is een plek, daar is het pretpark.
Ik wil gewoon naar huis.
***
Waterglijbanen vind je leuk, toch?
Ja, best leuk.
***
Niet huilen, we zijn er bijna.