1
“Apen? Nooit van gehoord. Waar heeft u het over?”
2
“Er bestaan geen apen.”
3
“Het zou kunnen dat apen toch bestaan.”
4
“Apen bestaan, ik heb ze alleen nog nooit gezien.”
5
“Het kan zijn dat ik weleens een aap voorbij heb zien komen, maar dan ben ik dat vergeten.”
6
“Eigenlijk wemelt het van de apen, als je er goed over nadenkt.”
7
“Vindt u het gek dat je dan niet alle apen kunt onthouden?”
8
“Samengevat: er zijn zoveel apen dat ik ze allemaal vergeet, daarom weet ik niet dat ze bestaan. Dit is de waarheid, hier moet u het mee doen.”
9
“Oe oe oe, ah ah ah!”
(Premier Rutte verlaat het podium, grijpt een banaan, klimt terug in het torentje)