De onderbuurvrouw heeft hem de werking van vitrage uitgelegd: ‘Jij ziet ons niet, maar wij jou wel.’
De buurvrouw en haar man hebben weinig te doen op een dag. Hun raam is de televisie. Zij leveren de ondertiteling.
‘Niet denken dat alle ogen op mij gericht zijn,’ heeft hij van zijn psycholoog geleerd.
Hij vermoedt dat de buurvrouw van de rechtszaak weet. Janine is de driehoog bij zijn nieuwe adres vergeten. De post is vast achter de verkeerde deur beland. De buurvrouw kijkt anders naar hem, vraagt hem ineens of hij kinderen heeft.
Hij moet wennen aan de nieuwe flat, leven met mensen op een trap. De fiets van tweehoog waar hij zich langs moet wurmen. Hij zet zijn fiets toch ook gewoon in het fietsenrek buiten, met zijn fietstassen nota bene.
Janine kon niet meer tegen zijn angsten, helemaal niet meer toen hij thuis kwam te zitten. Hij begrijpt haar, maar mist zijn meisjes.
Er gaat veel ellende door zijn handen; rouwranden, armoede, deurwaarders, aanmaningen. Zijn lijntje met de mensen achter de voorgevels. Hij kent ieder portiek. Hij weet welke brievenbus klemt. Als er zich teveel post verzamelt op een deurmat, weet hij dat het mis is.
Hij houdt van de buitenlucht. Zijn boterham met Nutella deelt hij met Werner, op het bankje. Werner heeft niks en zegt weinig. Werner komt uit Duitsland. Verder kent hij zijn verhaal niet.