Een stel heeft een kind gekregen. Hij en zij schrijven er elk in hun eigen krant columns over. Een derde interviewt hen voor een magazine over het schrijven van columns in de krant over het hebben van een kind. Ik lees dat interview in het magazine helemaal uit. Ik vind er van alles van, waaronder niets.
Twee weken later gaat de bel. Een vriendin die bij ons om de hoek woont, vraagt of ik zin heb om met haar en haar baby mee te gaan naar het consultatiebureau. Ze heeft zich voorgenomen om elke keer in het gezelschap van een andere man naar het consultatiebureau te gaan. Gewoon om verwarring te stichten. Ik ben nog nooit in een consultatiebureau geweest, maar volgens de vriendin hoef ik niets speciaals te doen om verwarring te stichten. Dit is haar derde bezoek, ik ben dus de derde man. ‘Gewoon een geïnteresseerd gezicht trekken en ja knikken,’ adviseert de vriendin. ‘Dan komt de verwarring vanzelf.’
In de wachtruimte zit een jong stel te kijken alsof er elk moment een medewerker op hen af kan stappen om hoofdschuddend hun baby in beslag te nemen. Mensen kijken naar mij, terwijl de vriendin alle babyhandelingen verricht. Uit de kinderwagen halen, jas en schoenen uittrekken, met de dikke meetmevrouw praten over groeicurves en ondertussen geruststellend tegen het kind brabbelen. Ik sta aan de zijlijn een lul van een vader te wezen, of een sul die zich laat wegblazen door zijn vrouw. Ik besluit om angstig te kijken, maar realiseer me dat ik dat allang aan het doen ben.
Een heks in een witte jas roept de naam van de vriendin. We volgen haar naar een kamer waar het kind zijn eerste inentingen zal krijgen. Eenmaal binnen groet de heks de vriendin en stelt ze zich aan mij voor als ‘Petra.’
‘Dirk,’ zeg ik.
‘Oké,’ zegt Petra.
Petra begint ook over groeicurves. Ze legt het kind op zijn buik. Het kind kan nog niet zelf zijn hoofd optillen en volgens Petra zou hij dat eigenlijk allang mákkelijk moeten kunnen. Ik vind dat Petra niet zo lullig moet doen over het kind, maar ik ben een figurant hier en ik heb niks te vinden.
Petra zegt ‘dit is misschien even moeilijk om te zien’ en steekt een spuit in de baby. Het kind begint hartverscheurend te krijsen. Ik sta op, grijp Petra’s haar en sla haar hoofd zo hard als ik kan tegen de behandeltafel, of hoe heet zoiets. Ze valt als een loden dweil op de grond. ‘Wat doe je?’ informeert de vriendin op een voor haar ongebruikelijke toon. Ik pak het kind, duw het in de handen van zijn moeder en zeg dat we hier zo snel mogelijk weg moeten.
De meetmevrouw staat in de deuropening. Ze wil weten wat er hier aan de hand is. Ik wijs naar de spuit die naast de bloedende Petra op de grond ligt. ‘Dat,’ zeg ik. ‘Dat is er hier aan de hand.’ De meetmevrouw kijkt van de spuit naar het brullende kind naar het geschrokken gezicht van de vriendin en zegt: ‘Ja, maar dat is voor zijn eigen bestwil, meneer!’ Ik wijs naar haar en wil iets gevats zeggen, maar in plaats daarvan doe ik ‘pfffffffrrrrt!’
Buiten klinken politiesirenes. De meetmevrouw zegt dat ik kalm moet blijven, maar ik was helemaal niet kalm. Nooit geweest. De vriendin kijkt geschrokken naar me, ze lijkt zelfs een beetje bang te zijn. Ik zeg dat het goed komt, sla de meetmevrouw voor haar eigen bestwil bewusteloos en haal de kinderwagen uit de wachtkamer. ‘Hier,’ zeg ik. De vriendin legt haar kind in de wagen. Ik kijk langs de lamellen door het raam. Twee politieauto’s stoppen voor de deur van het consultatiebureau. Vier agenten stappen uit. De vriendin wil weten wat nu eigenlijk het plan is. Ik zeg haar dat er geen plan is. Verwarring stichten is gewoon een kwestie van improviseren.
Het opendoen van de nooduitgang triggert een alarm. We rennen Het Goylaan op en trekken een liefhebber achter het stuur van zijn Opel Manta vandaan. Ik zie één van de agenten uit de nooduitgang verschijnen. Een tweede volgt. Ze rennen onze kant op. Ik trap de liefhebber tegen zijn hoofd en neem zijn plaats als bestuurder van de Opel over. De vriendin stapt ook in. Ik wil de cd-speler uitzetten, maar ik weet niet hoe dat moet. En het kind houdt overduidelijk niet van kutmuziek.
‘Eigenlijk moet hij in een maxi-cosi,’ zegt de vriendin.
Ik geef gas en overrijd een van de aanstormende agenten. De ander weet op tijd weg te springen. Hun collega’s springen in de politieauto’s en zetten de achtervolging in. Ik denk. Vroeger was het Goylaan een vierbaansweg, waar je al slingerend langs de auto’s best een achtervolger kon afschudden, maar nog niet zo lang geleden heeft de elite besloten er een tweebaansweg van te laten maken, met een strook groen ertussen. Gelukkig is de Opel niet heel groot en kunnen we met twee wielen in de groenstrook net de andere auto’s passeren. In mijn zijspiegel zie ik een van de politieauto’s hetzelfde proberen. De auto botst tegen een boompje, slaat overdwars over de weg en maait met de kont een rijder van zijn motor. De andere auto lijkt de achtervolging daarop te staken. Aan het eind van het Goylaan kiezen we op de rotonde de afslag naar de ringweg. Daar besluit het kind eindelijk te stoppen met krijsen. ‘Stoere vent,’ zegt de vriendin. Ze glundert van trots.
‘Vind je mij dik?’ appt de vriendin me een week later. Ik word liever gewoon ’s nachts geblinddoekt een mijnenveld in gestuurd, dan dat ik dit soort gesprekken moet voeren. Ik kies voor de standaardprocedure en open met ‘hoezo?’
‘Bij Opsporing Verzocht noemen ze me mollig,’ stuurt ze terug. ‘Jij krijgt een normaal postuur, terwijl je toch echt wel een buikje hebt, ondertussen. Sorry, dat ik het zeg.’
Ik zet de televisie aan. Een presentator die voor 40 procent uit kaaklijn bestaat, bevindt zich op een bospad in Amelisweerd en zegt ‘hier wordt uiteindelijk de uitgebrande Opel aangetroffen.’ Daarna toont de regie een kaart van Utrecht met een stip in Amelisweerd en een politiefoto van de uitgebrande Opel. Ik krijg medelijden met de presentator die helemaal naar Amelisweerd is gereden om voor de camera naar een leeg bospad te wijzen en te zeggen: ‘hier wordt uiteindelijk de uitgebrande Opel aangetroffen.’
‘Ze noemen me een moeder die duidelijk niet handelt in het belang van haar kind.’ appt de vriendin. ‘Denk je dat ze hem af kunnen pakken?’
De regie toont een close-up van een hoofdwond van Petra. De meetmevrouw doet geblurd haar verhaal. De presentatrice interviewt een woordvoerder van de politie. Haar overreden collega ligt nog in kritieke toestand in het ziekenhuis, Petra heeft naast hechtingen ook psychische klachten en de motorrijder is verlamd.
De vriendin stuurt ‘Serieus, wat denk je?’
Ik staar naar het scherm en realiseer me dat het te laat is. Dat onze fouten gemaakt en onomkeerbaar zijn. Ik stuur: ‘Joh, zo’n vaart zal het niet lopen. Toch?’