Als ik met deze snelheid door blijf rijden en er gebeurt niks onverwachts, dan ben ik over ongeveer drie minuten bij de brug. Aan beide zijden van de weg kale, grijs-gele bomen en bosjes. Een onduidelijke kleur die me direct weer doet denken aan de hond die ik kreeg toen ik tien jaar was en mijn moeder overleed. Kwam uit het asiel, dat beest. Miste een oog en had precies zo’n onbestemde kleur vacht, een matte tint, alsof het dier zelf al haast was uitgedoofd.
Toen iemand van de balie gisteren de aanklacht op mijn bureau legde, zag ik dat beest ineens weer voor me. Zijn gehijg, het geluid dat zijn poten maakten op de tegels in de keuken, mijn vader die het beest trapte als hij te dicht bij kwam. Ik weet niet precies waarom, ik dacht nooit aan die hond, maar gisteren ineens. En nu alweer. Als je niet beter weet, zou je denken dat het iets te betekenen heeft.
In de achteruitkijkspiegel is niets te zien behalve twee stroken beton en een dubbele gele lijn. Ik rij in het midden van de weg, er is hier niemand. Ik sluit mijn ogen, tel tot één, twee, drie, vier, vijf. Open ze weer en alles is hetzelfde. Zie je wel.
In de verte zie ik het gevaarte, een simpel betonnen ding. Nothing fancy. Mijn keel is droog, ik vraag me af wat mijn vrouw aan het doen is en of ze ook zal besluiten een hond te nemen. Ze houdt van dieren, het is er alleen nooit van gekomen.
Als ik bij de brug ben, geef ik een ruk aan het stuur en sluit mijn ogen.