Op elke vraag had hij een antwoord. Dat vonden sommigen irritant. Er waren er die hem zijn ijdelheid verweten. Zijn onverschrokkenheid. Er waren er die zeiden: Waarom ren je achter zo’n jongen aan? Waarom kies je ervoor om gewone mensen te gaan helpen? Waarom richt je je niet op de grotere jongens? Er was er een, die rode wijn naar hem had gesmeten, buiten het zicht van televisiekijkend Nederland. Hij depte zijn gezicht. Op zo’n moment bleef hij kalm. Het was de zwarte kant van de mens, die hem interesseerde. Waar hij nieuwsgierig naar was, zei hij. Hij had zijn eigen woede ook niet altijd onder controle. Hij had bijvoorbeeld onlangs nog zijn dure zonnebril kapotgegooid. Achteraf was hij beschaamd, bood zijn verontschuldigingen aan. Wie hem een mail stuurde kreeg binnen vierentwintig uur antwoord. Onmiddellijkheid, dat was belangrijk. Waarom besteed je er aandacht aan, was de vraag. Waarom maak je er televisie van? Om er awards mee te winnen? Het was een linkse cabaretier die hem de vraag stelde, aan een tafel in een praatprogramma bij de publieke omroep. Hij was begonnen bij de Telegraaf. Maakte zijn programma’s bij de commerciëlen, dan was je sowieso verdacht. Het zou hem gaan om shock value.
Dat was misschien wel waar. Dat wat hem zelf choqueerde, daar handelde hij naar.
De oude vrouw die in stukken was gesneden en in vuilniszakken gevonden werd. Het was een van zijn eerste zaken. Hij had zich daar een voorstelling bij gemaakt die gruwelijk was, maar niet klopte. De schuldige bleek een meisje van twintig uit India. De vrouw had haar gered, in eerste instantie, en mee naar Nederland genomen. Uiteindelijk was ze zo onder haar huid gaan zitten dat het meisje haar met een een broodmes had gestoken. Toen was ze in paniek geraakt, bang om uitgezet te worden.
Je kon een mens begrijpen en zijn daden afkeuren. Zo simpel kon het zijn.
En dan was er de man, de Delftse wurgmoordenaar, die begin jaren ‘70 brieven schreef naar de krant als Mister X. Dat had hij spannend gevonden, als puber. Hij wilde graag vooraan staan. Zakelijke distantie en objectiviteit vond hij een eendimensionale houding, voor een misdaadverslaggever in sommige gevallen zelfs een hypocriete taakopvatting. Rond zijn vijftigste had hij ook politieke aspiraties gehad. Hij wilde de PRDV oprichten, de Partij voor Rechtvaardigheid, Daadkracht en Vooruitgang. Toen uit opinieonderzoek bleek dat er een draagkracht was van 31 procent, blies hij het af. Bij 41 procent of meer was hij ervoor gegaan. Hij hield van feiten. Ben je nooit bang? vroeg een jongetje van zes. Toen vertelde hij de anekdote over een chirurg die bang was, die met trillende handjes in de operatiekamer stond. Als dat gebeurt, moet je stopen, zei hij. Hij had een rechte rug. Hij was niet bang, hij wilde geen beveiliging en begreep de consequenties daarvan.
Hij overleed op vierenzestigjarige leeftijd.