‘Straks bestormen ze dit museum ook,’ zegt mijn moeder.
‘Ze bestormen geen musea, mama,’ antwoord ik.
‘Ze vernielen schilderijen. Bestormen regeringsgebouwen. Je voelt je nergens meer veilig.’
‘Het zijn niet dezelfde mensen, hoor. Die van de musea en die van de regeringsgebouwen.’
‘Ik vind het allemaal tuig.’
We lopen naar de volgende zaal. Er hangt een enorm drieluik, mijn moeder deinst achteruit. ‘Dat wilde ik je laten zien,’ zeg ik. ‘Het is een herontdekt meesterwerk.’
Eens per maand neem ik haar mee en maak ik er wat leuks van. Geen politiek, moeilijke vragen of anekdotes over familie.
‘Vertel maar wat het betekent,’ zegt ze, terwijl ze richting de drie doeken schuifelt. ‘Ik luister.’
Ik kijk naar het linkerpaneel. Persephone, het meisje dat tegen de zin van haar moeder door een foute man werd meegenomen naar de onderwereld.
Natuurlijk heeft mijn moeder mijn keuzes nooit geaccepteerd. Had ze dat wel gedaan, dan had ik eerder doorgehad dat het de verkeerde keuzes waren.
‘Het gaat vooral om het middenpaneel,’ zeg ik.
Daar komen vier ruiters van onder een bliksemschicht aanrijden. Aan de andere kant van het middenpaneel liggen vrouwen op een weide, ze zijn nog argeloos bezig met muziek maken en wijn drinken.
‘Wat vind je ervan?’ vraag ik.
‘Als jij het goed vindt, dan vind ik het ook goed. Wie zijn die ruiters die door de lucht vliegen?’
‘Dat zijn de vier ruiters van de Apocalyps.’
‘Ik vind het reuze knap dat je dat allemaal weet.’
We schuifelen door, ik zie haar aan de velletjes van haar handen pulken.
‘Niet krabben!’ Ik pak een van haar craquelé handen. ‘Heb je jeuk, mama?’
Ik begeleid haar naar het bankje dat midden in de zaal staat. Ze laat me in haar handtas grabbelen. Dat is heel wat. Ik pak de Eucerin herstellende crème en smeer haar handen in. Niet aaien (dat verergert de jeuk), maar stevig masseren. De huid krult op als de vacht van een sharpei. Ze zucht en doet haar ogen even dicht.
Als ze haar ogen weer opent, draait ze haar gezicht naar het rechterpaneel. ‘Vreselijk. Waarom moet ik recht in het kruis van die naakte man kijken?’
‘Dat is Prometheus. Hij stal het vuur van de Goden. Dat deed-ie opdat mensen voor zichzelf konden zorgen, zodat ze geen Goden meer nodig zouden hebben. Daar werd-ie voor gestraft: opgehangen aan een rotsblok terwijl een adelaar zijn lever uitpikte. Iedere dag opnieuw.’
‘Wat vreselijk. En dan wordt hij hier ook nog eens tentoongesteld. Nee, ik vind het niet geslaagd.’
Iedere maand zoek ik een nieuwe bestemming. Een andere stad, een ander park, een ander museum. Tot ik de juiste plek heb gevonden.