‘Vernauw je ogen en het zal er beter uitzien,’ riep de visser naast me. Hij had alle ervaring en ik had er geen, dus moest ik hem wel vertrouwen. Op dat moment was de storm echter zo razend dat onze boot niets meer leek te wegen. Het werd dan ook moeilijk om te zien wat hetgeen was waarvoor ik mijn ogen moest vernauwen.
Dan leek de storm een fractie van een seconde te verstillen tot een foto en daar waren ze weer: de drie vlekken in het water, verzwart door nacht en stormwolken. De oudste kon niet ouder zijn dan zeven.
Naar alle waarschijnlijkheid was hun boot een patrouille tegengekomen. Soms wierpen ouders dan hun kinderen overboord vlak voor de zeewacht het vuur op hen opende. Het was een Regel dat er niet geschoten werd op mensen in het water: verdrinken zouden ze toch. Op deze manier scheelde het weer een paar kogels en een paar gaten minder in het geweten van de zeewachters. Ook zij waren immers maar mensen.
Het was ook een Regel, dat als je zo’n Overboorders, zoals ze werden genoemd, tegenkwam, je hen niet mocht redden noch doden. Wat je wél moest doen, was dichtbij hen blijven. Het maakte niet uit dat we maar een eenvoudige vissersboot waren en dat het mijn eerste dag aan boord was. We waren de Overboorders tegengekomen dus moesten we bij hen blijven tot ze niet langer boven water kwamen. Zoiets heet dan het verdelen van de taken tussen overheid en burgers, zonder dat die laatsten hun handen vuil moesten maken.
Even overwoog ik onze bemanning ervan te overtuigen de kinderen alsnog te redden. Maar kon je écht iedereen aan boord vertrouwen? Konden zij me écht vertrouwen, aangezien ik de nieuweling was? Vanaf er ook maar één iemand zou openbaren dat we kinderen hadden geholpen, zat iedereen behalve onze verrader, in de problemen. Bovendien, wat zouden we plots met drie kinderen moeten doen?
‘Vernauw je ogen en ze lijken op cargo, of op dieren,’ riep de visser naast me. ‘Vernauw je ogen en ze lijken op schapen in het water.’ Vertrouwend op zijn stem die krachtig boven de storm uit kwam, vertrouwend op zijn ervaring, deed ik wat hij me aanraadde.
Ik geloof nog altijd dat dat me gered heeft, die nacht, van schuldgevoelens, nachtmerries. Ik werk al lang niet meer als visser, de zee bleek niets voor mij. Elke nieuwe dag, is een dag verder verwijderd van toen. En toch, elke keer wanneer ik schapen zie in een wei, lammeren, kan ik het niet laten en vernauw ik mijn ogen, en zie ik kinderen.