Hij besluit die dag niet naar school te gaan. Blijft maar staren naar dat scherm, waar met een foto bevestigd wordt waar hij zo lang zo bang voor was. Ze heeft verkering. En niet met hem. Hij klikt op het hartje, even licht het rood op, en klikt het weer uit.
’s Middags fietst hij toch naar school, blijft er even staan, en slaat dan linksaf richting haar huis. Over het brugje, door het bos, voorbij de weilanden. Ook daar blijft hij staan. Zijn T-shirt plakt aan zijn rug. Hij ziet hoe haar moeder met een wasmand de tuin in loopt, op de voet gevolgd door de langharige teckel waar haar dochter het zo vaak over heeft op school. Toen hij haar vroeg naar de naam van het dier, had ze kortaf ‘Jack’ geantwoord en was de kantine uitgelopen met haar vriendinnen. Hij weet best dat ze een WhatsAppgroep hebben om haar te waarschuwen wanneer hij in de buurt is. Niet dat hij haar ooit iets heeft aangedaan, maar hij is nogal lang voor zijn leeftijd en schreeuwt snel. Hij snapt best dat mensen soms bang voor hem zijn, soms is hij het zelf. Jack blaft schel naar de wapperende lakens aan de lijn, als hij zijn fiets omdraait en terugrijdt naar de brug.
[Hij wacht tot de school uit is, wacht tot zij over de brug fietst, houdt haar staande, verkracht haar, wurgt haar en gooit haar levenloze lichaam over de brug de sloot in.]
Op zijn weg naar huis fietst hij langs de boerderij waar hij op zaterdag de koeien melkt. Hij ziet de boer buiten zitten en vraagt of hij wat mag drinken. De boer schenkt een groot glas limonade voor hem in en vraagt waarom hij zo zweet. Hij vertelt dat hij vandaag lang gefietst heeft. Dat hij daarvan houdt. Dat het in zijn familie zit. Dat zijn oma laatst nog honderd kilometer fietste op één dag. Dat hij nog veel langer zou willen fietsen. Een jaar lang. Jarenlang. Dat hij daarna nog altijd kiezen kan, of hij verder gaat met school of met de koeien. De boer kijkt naar de jongen en knikt. Hij is nog jong.