Wanneer de Ilyushin-76 door het wolkendek breekt, ziet Malysh rechte snelwegen, parallelle sloten, vierkante weilanden. Ljalja legt zijn hand op de hare: ‘Ons nieuwe thuis,’ zegt hij, en hij glimlacht. Een vermoeide glimlach, maar straks kan hij slapen.
‘Denk je dat ik in dat bos mag spelen, pap?’ vraagt Malysh. ‘Praten ze hier ook Oekraïens? Denk je dat ik nieuwe vrienden krijg?’
‘Zoveel vragen,’ zegt Ljalja. Hij drukt een kus op haar kruin. ‘Het enige wat ik over Nederlanders weet is dat ze een groot hart hebben. Want toen ze hoorden hoe moeilijk wij het hadden, mochten we hier meteen naartoe komen.’
Malysh fronst. De herinnering aan alle ontberingen is veel te groot voor haar. ‘In Zaporizja waren de mensen helemaal niet aardig,’ zegt ze.
‘En toen ze dat in Nederland hoorden, kwamen ze direct in actie,’ zegt hij. ‘Wist je dat heel veel Nederlanders geld hebben gegeven om ons hierheen te halen? Laat dat een les zijn: iemand die het moeilijk heeft, mag je nooit zomaar aan zijn lot overlaten.’ Hij knijpt in haar wang. ‘Gelukkig begrijpen ze dat heel goed in dit land.’
Na de landing zegt de piloot door de intercom dat iedereen nog even moet blijven zitten omdat er twee heel bijzondere passagiers aan boord zijn die als eerste mogen uitstappen. Stralend van trots loopt Malysh aan de hand van de stewardess door het gangpad, en Ljalja loopt achter ze aan. De andere passagiers wachten geduldig en kijken glimlachend toe.
Zodra haar snoetje in de deuropening verschijnt, begint een fanfare te spelen. Hun koperen knopen en blaasinstrumenten glinsteren. Achter hen hangt een groot spandoek waarop in grote letters ‘Welkom!’ staat.
Onderaan de vliegtuigtrap staat een man in een grijs pak. De burgemeester – want die is het – drukt Ljalja warm de hand. En voor Malysh heeft hij een teddybeer.
*
Als ze uren later in hun nieuwe woning aankomen, is Malysh al diep in slaap. Ljalja gaat nog even op de rand van haar bed zitten. Hij streelt haar zachte haar. Hier mogen onze dromen uitkomen, denkt hij.