Het begon toen een nieuwe kantoorcollega met blond brillantinehaar eens de wc-deur opende terwijl ik zat te plassen. Hij keek me recht in de ogen en lachte breed terwijl hij zich iets te rustig verontschuldigde. Het voelde alsof hij van alle wc’s expres degene had gekozen waarop ik zat, maar dat viel onmogelijk te bewijzen. Een aantal maanden later had hij zoveel vieze opmerkingen naar collega’s gemaakt dat ik het mijn leidinggevende vertelde. Het is een van de weinige momenten in mijn leven waarop ik gesnitcht heb. Het duurde niet lang voor de collega weg was. We maakten geen afscheidskaart.
Ik dacht dat het controleren of wc-deuren werkelijk op slot zaten een tijdelijk probleem zou zijn, maar ik kon er niet mee stoppen. Op de meeste wc’s stond de draaiknop horizontaal als de deur op slot zat. Ik wist uit mijn hoofd welke toiletsloten een verticaal gesloten draaiknop hadden. Toch vertrouwde ik nooit op mijn ogen; als ik mijn behoefte deed controleerde ik elke halve minuut met duim en wijsvinger of er werkelijk niemand binnen kon komen. Als ik voetstappen hoorde checkte ik het vaker.
Ik begon meer dingen te controleren. Als ik mijn stijltang uit had gedaan legde ik hem steeds op een plek in huis waar hij nog niet eerder gelegen had en maakte er een mentale foto van, zodat ik zeker wist dat ik me goed herinnerde dat het apparaat niet meer aanstond. Als ik op mijn latere werk in de zorg iemand naar bed had gebracht, tikte ik het bedhek aan om zeker te weten dat ik het omhoog had gedaan. Eerst een keer, later twee, drie, vaker.
Het bleef allemaal binnen de perken. Ik bedoel: mijn controledrang hinderde me niet zodanig dat het in me opkwam professionele hulp te zoeken.
Toen ik op een dag nieuw werk kreeg, ging ik tien minuten voor het begin van mijn eerste dienst naar de wc om te poepen. Ik had de sleutel gekregen van de woning waar ik groepsbegeleider werd en het was stil in huis. De bewoners sliepen nog.
Het medewerkerstoilet was ruim. Er was voldoende vloeroppervlak om met een rolstoel naar binnen te rijden en te keren. De deur was breed en zat ver van het toilet. Terwijl ik plaste keek ik naar de draaiknop. Horizontaal. Niets aan de hand, verzekerde ik mezelf. Horizontaal. De draaiknop staat horizontaal. Niets aan de hand.
Het toilet zat naast de ingang van de woning en ik hoorde een collega binnenkomen. Ik keek naar de draaiknop en kreeg het warm. Horizontaal. Maar was dit werkelijk een slot dat horizontaal sloot?
Ik besloot het risico mijn collega voor het eerst te ontmoeten terwijl ik me zat te ontlasten niet te willen nemen. Met mijn broek op mijn enkels deed ik een paar stappen richting de deur en voelde aan de knop. Op slot. Natuurlijk.
Ik liep onhandig achteruit, terug naar het toilet, en voelde dat ik mijn stoelgang niet langer binnen kon houden. Misschien waren het de zenuwen. Het voelde alsof ik koorts had. Terwijl de ontlasting mijn lichaam verliet, liet ik mezelf op de wc zakken. Even dacht ik dat ik het had gered, dat alles midden in de pot was gevallen toen mijn billen de bril raakten. Daarna voelde ik een merkwaardige structuur en de warmte onder mijn linkerdijbeen, en vrijwel onmiddelijk vulde de ruimte zich met een geur die me deed kokhalzen.
Op de gang floot mijn collega iets dat ik eerder die ochtend op de radio had gehoord.