Ze legt het papierwerk met de zorgvuldig voorbereide tekst aan de kant.
“Misschien moeten we er maar gewoon mee ophouden.”
Ze neemt een slok van haar flesje water, het speeksel dat zich met water vermengd is hoorbaar in de hele zaal. Er klinkt gerommel en geroezemoes. Mannen krabben in hun kale nekken. Vrouwen kijken elkaar over hun leesbrillen aan.
“Ik bedoel. Iedereen zegt het. We zijn te laat.”
Het geroezemoes wordt luider, mannen grijpen nu naar de microfoons voor hun neuzen en roepen dingen door elkaar heen. Een enkeling gaat demonstratief naast haar staan.
“Ze heeft gelijk, we zijn te laat. Laten we in godsnaam de bar openen. Het is klaar. Dit hadden we lichtjaren eerder moeten doen. En misschien gebeurt er wel helemaal niks. Misschien komt de wetenschap met een oplossing, een letterlijke oplossing voor het plastic. Misschien kunnen we in 2019 al eigen kolonies stichten op Mars. Misschien kunnen we onze hoofden laten invriezen en worden we weer ontdooid als de nanobots het lichaam hebben vervangen. Weten wij veel.”
En klinken instemmende geluiden, met blikken zoekt iedereen naar elkaars goedkeuring.
“En onze kinderen dan?”
Zegt nog iemand, met aarzeling in de stem.
“Misschien moeten zij het nog eens proberen.”
De bladen drank worden voorzichtig naar binnen geschoven. Iemand dimt het licht.
“Een proost dan. Op onze kinderen!”
Door de zaal klinkt in koor:
“Op onze kinderen!”