Bert verbaasde zich erover dat het kind soms dingen zei die zo uit een film hadden kunnen komen. Zoals de keer dat het vertelde over dat het overal pijn deed toen hij geboren werd, net als toen hij stierf. Het gaf Bert kippenvel over zijn hele lijf, hij durfde niet door te vragen. Later die week zag hij een film over een bezeten kind dat dezelfde soort opmerkingen maakte.
Vandaag vroeg het kind na het voorlezen dit: ‘Beloof je dat je er altijd voor me bent, papa?’
Wat een cliché, dacht Bert. Hij dacht aan de brieven beneden, in de doos onder de eettafel. Afgelopen weekend, toen de kinderen bij Derek waren, had hij alles uit de doos gehaald en een aantal enveloppen geopend. De inhoud was hem tegengevallen, dus hij stopte alles terug in de doos, schonk zichzelf een oude jenever in en zette de tv aan.
‘Natuurlijk,’ zei Bert en aaide het kind over het hoofd. ‘Altijd en altijd.’
Het kind glimlachte. Bert dacht aan Libanon, Kabinet-Schoof, de afwijzing van de voedselbank. Aan Trump, aan Derek, aan de zeespiegel en aan migranten in tenten.
‘Altijd,’ zei hij nog eens.
Het kind leek al te slapen.
Toen het kind weer een paar dagen weg was, ging Bert naar het strand. Hij overwoog Derek te vertellen hoe de zaken ervoor stonden, maar was bang voor de gevolgen. Hij dacht aan de vraag die hij zo cliché had gevonden, aan hoe de echte wereld soms op een film lijkt doordat films gemaakt zijn door mensen die in de echte wereld leven. Hij voelde de wind snijdend koud in zijn gezicht, boorde toch zijn linkerduimnagel in zijn rechterhand om er zeker van te zijn dat hij bestond. Derek had zich altijd aan zijn rouwranden gestoord. Derek. Hij wilde niet meer aan Derek denken.
In de verte struikelde een kind. Er vloog een zeemeeuw over. Een jonge verloor haar sjaal terwijl ze haar vriend kuste.
Dit is het moment, dacht Bert, waarop er in film iets zou gebeuren. Iets wat zijn problemen op zou lossen, iets dat nieuwe problemen zou veroorzaken. Iets. Dat was het moment waarop hij iets raars zag liggen op de vloedlijn.