Twee minuten later dan gisteren. Ze zet haar auto in de achteruit, parkeert in, schuin. Ze heeft een krap vak gekozen, waarom niet de plek die ze altijd neemt. De portier opent, ze zet haar linkerbeen buiten, ik zie haar hoge hak, ze schuift haar billen linksom. Ze heeft vast dat roze jurkje aan.
Als een slang wurmt ze zich uit haar auto, die is te laag en past niet bij haar. Ik zou haar een Mini Cooper cadeau willen geven. Ze draagt niet het jurkje maar een zwart pak dat ik nooit eerder heb gezien. Haar blonde haren zijn losjes opgestoken. Ik houd van deze nonchalante look, alsof we op een zondagochtend net uit bed zijn gekomen. Vandaag heeft ze een extra tas om haar schouder.
Ik open mijn auto, pak mijn aktetas van de achterbank, doe of ik een laatste slok koffie neem, trek aan de ceintuur mijn pantalon omhoog. Ze loopt het parkeerterrein over, richting doorgaande weg. Nu kan ik.
Kijk uit voor de auto links, die rijdt te snel! Een blik naar rechts, dan pas naar links, ze laat de auto voor, neemt het zebrapad. Ik versnel om het stoplicht bij het volgende kruispunt te halen, bij een groene golf kom ik te ver op haar achter.
Het stoplicht blijft lang op rood. Alleen naast haar is een vrije plek, daar schrik ik van, dat had ik niet ingecalculeerd. Black Opium, ik zou mijn neus in haar hals willen planten. Voorzichtig kijk ik om. ‘Goedemorgen,’ zeg ik – te zacht, ze kijkt me verbaasd aan, ik draai mijn hoofd weg.
Bij groen moet ik mijn pas inhouden. Haar billen komen goed uit. Van welke stof is het pak? Het valt mooi om haar lichaam. En het open streepje dat vanaf haar nek tot net onder haar schouders loopt maakt het af. Misschien te sexy voor kantoor, zo trekt ze bekijks.
Ze loopt onder de bomen door, ik wil roepen om de vogels te verjagen, er valt hier nog wel eens poep naar beneden. Ze rommelt in haar tas, loopt met de sleutelbos in haar handen naar de glazen pui.
Ik wacht even. Dan loop ik langs zoals iedere dag, kijk naar binnen, zoek haar.